Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
106
STUDIËN OVER BORNEO EN DE DAJAK's

een afzonderlijk verblijf aan, ingerigt voor de ontvangst van vreemdelingen of reizende kooplieden, natuurlijkerwijze ook de rijstvelden, groentetuinen, de aanplantingen van suikerriet, van sirih, enz., de vrij spaarzame en niet zeer groote kokos- doch meer veelvuldige sagopalmen, en andere vruchtboomen. Dan volgt het aangrenzende woud, hoe digter en donkerder des te liever, waarin met opzet slechts smalle voetpaadjes worden opengelaten, om "de vijanden" den toegang gemakkelijker te kunnen versperren. In tijden van oorlog of onrust, — die de regel zijn,—dienen daartoe verder verhakkingen, wolfskuilen en vooral de grootere en kleinere "ranjoes" (eene soort van voetangels uit gehard bamboe, in den O.I. Archipel ook op vele andere eilanden gebruikelijk). Eene eigene wijziging dier Oostersche voetangels vind ik onlangs beschreven door den Off. v. Gez. van hengel, welke in West Borneo als zoodanig door de inlanders gebruik zag maken van de pennen der daar voorkomende groote stekelvarkens![1]. Op grooteren of kleineren afstand eindelijk ontmoet men;

De begraafplaatsen.—De zorg voor hunne afgestorvenen is bij de Dajakkers groot, doch van zeer uiteenloopenden aard, naar het verschil der stammen, hetgeen een bewijs te meer oplevert, dat hier geen algemeene godsdienstvorm heerscht, gelijk bij de Mahomedanen, wier dooden, b.v. in Bandjermasin, alle op dezelfde wijze worden begraven, na alvorens door den doodgraver "op diens rug" grafwaarts te zijn gedragen. In vele streken van Borneo hebben de inboorlingen de gewoonte, hunne dooden vooraf eenigen tijd in opene doodkisten te plaatsen en voorloopig bij te zetten,... alweder de kisten op palen! Volgens helfrich moeten de lijken de naauwe kisten naauwkeurig vullen, en worden deze er als in geperst, "opdat er voor de kwade Geesten geene plaats in zoude blijven."

Nadat de zachte deelen zijn vergaan, worden de beenderen gezuiverd en in of bij de kampongs in afzonderlijke kisten bewaard. Op andere plaatsen worden de lijken eerst als gewoonlijk begraven, na

  1. Zie zijn verslag der jongste militaire expeditie naar de boven-Melawi (Assistent Residentie Sintang), in Geneesk. Tijds. v. Ned. Ind. Deel VII, Afl. 5 1859. Onder zijne 17 geblesseerden in dien togt leden er 9 aan ranjoe-wonden.