Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/135

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
109
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

anderen, het geval met de Koetei-rivier, in eene spruit van welke blootliggende kolenbeddingen worden gevonden, die boven den toenmaligen waterstand eene magtigheid van 6 à 10 R. voeten bezaten. Algemeen is het bekend, hoezeer in het Zuid-Oostelijk gebied, voornamelijk het Etablissement Oranje Nassau te Pengaron[1], het onderwerp van eenen niet alleen veelbelovenden, maar ook veel gevenden bergbouw uitmaakt, zelfs zoodanig, dat voor eenige jaren reeds door von gaffron werd aangenomen, om vandaar alleen, met een 500-tal arbeiders, jaarlijks 16000 tonnen te leveren. In het Zuiden worden de Sampit-rivier, en in de Wester-Afdeeling de beneden-Kapoeas (bohang) als rijk aan deze delfstof genoemd; alleen het stroomgebied van den boven Kapoeas (Sintang, Boenoet, enz.) heeft ze, volgens een onderzoek van van lynden en groll, òf in te dunne vlotten, òf in te diepe beddingen, òf van eene slechte hoedanigheid. Wat deze aangaat, zoo is in den regel hunne voortreffelijkheid, vooral die der oudere lagen, maar zelfs van velen zeer nabij, ja boven de aardkorst gelegen, uit een aantal vergelijkende proefnemingen op s'Rijks stoomschepen gebleken, zelfs zoodanig, dat zij niet alleen met de goede Engelsche kolen kunnen wedijveren, maar die soms overtreffen; zoo althans luidt het Rapport der zeeofficieren uhlenbeck en smits over door hen beproefde steenkolen van Pontianak zoo gunstig, dat het verwarmend vermogen daarvan tot die eener Engelsche proefsoort in de verhouding stond van nagenoeg 5 tot 4.

Ten voorbeelde, hoezeer de rijkdom aan dit voortbrengsel hier door de Natuur als van zelve wordt aangeboden, wijs ik op het reeds vroeger aangehaalde reis-verhaal van den heer bleckmann. Na Samarinda, de hoofdplaats van Koetei, te zijn voorbij gevaren, had hij eene zeer goede kolensoort aan de rivier van dien naam alleen voor het medenemen. Hij behoefde daartoe zijn stoomschip slechts met het scheepsboord tegen den oever te halen en het daar-

  1. Zie daarover de mededeeling van von gaffron, in Natuurk. Tijds. v. Ned. Ind., D. III, Afl. 1 en 3, en de schoone beschrijving van greiner, in Geneesk. Tijds. v. Ned. Ind. Jaarg. 4, Afl. 5, 1855. Het civiele personeel in deze voor O. Ind. eenige mijn wordt door hem opgegeven te zijn 763, waarvan niet minder dan 658 kettinggangers en gouvernements-pandelingen of gecondemneerde matrozen!