Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
196
DE KWABAAL-VERWARRING.

wervelkolom bestaat uit 58 wervelen en het getal der ribben is 18 paren.

De gewone lengte van het ligchaam der kwabbe is tusschen 1 en 2 voet. De kleur van den rug is grijs of geelachtig bruin, met donkerbruine wolken en stippen. De buik is witachtig van kleur en de zijdelingsche lijn is niet zeer duidelijk. De geheele visch is met een taai slijm bedekt; de schubben zijn eirond, wit en zeer klein en naauwelijks zigtbaar, ook liggen zij in kleine holten of kuiltjes van de huid. Deze laatste loopt over alle vinnen heen en daardoor zijn zij zeer dik en derhalve de vinstralen vrij moeijelijk te onderscheiden. Op den rug vindt men twee vinnen, de eerste korter dan de tweede, welke laatste tot bijna aan de staartvin voortloopt; beiden zijn echter ongeveer even hoog. De eerste heeft 14 en de laatste van 68 tot 74 stralen. De buikvinnen staan zeer ver naar voren, zij zijn smal en spits. De tweede straal der buikvin is de langste en heeft aan de punt eene soort van aanhangsel, niet ongelijk aan een spitsen baarddraad; deze straal en de eerste zijn onverdeeld, terwijl de overige 4 of 5 bijna geheel vertakt zijn. De borstvinnen zijn breed en rond, zij hebben 20 of 21 stralen, waarvan de twee eersten en de laatste onverdeeld zijn. De aarsvin begint op eene lijn achter het begin van de tweede rugvin, en eindigt tegenover het einde van de laatste, dat is nabij de staartvin: zij heeft 67 stralen. De staartvin is stomp en niet gespleten, zij wordt gevormd door 36 stralen. De kleur der vinnen beantwoordt aan die van de plaats van het ligchaam waar zij zich bevinden.

De kwabbe is zeer taai van leven en houdt het op het drooge een geruimen tijd uit. Haar vleesch is wit, vast, lekker van smaak, niet zoo vet als dat van den aal, en gemakkelijk te verteren. Als voedsel voor den mensch verdient zij meer geacht te worden, dan bij ons geschiedt; en het laat zich verwachten, dat het eene voordeelige zaak zijn zoude, indien men door geschikte middelen de voortplanting van dezen visch bevorderde. Het gewone gewigt van de kwabbe is van 1 tot 2 pond. In het meer van Genève vindt men kwabben van 7 pond. Pennant zag in Engeland een van 8 pond. Volgens linné vindt men in Zweden de grootsten in het meer Silja in Dalekarlië,