Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/307

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
281
DE BOUWKUNST DER DIEREN.

onbewust geschieden en slechts de verwerkelijking zijn van vooraf bestaande beelden der phantasie.

Als zoodanig noem ik hier het bekende verschijnsel, dat een sleutel of ring of eenig ander klein voorwerp, aan een draad bevestigd, waarvan het uiteinde tusschen de vingers wordt gehouden, terwijl het voorwerp zelf in een wijnglas hangt, tegen den rand daarvan na eenigen tijd juist zoo veel tikjes zal geven als het uur van den dag telt,—verondersteld namelijk, dat degeen, die den draad tusschen zijne vingers houdt, weet hoe laat het is.

Op eene geheel dergelijke wijze laat zich rekenschap geven van den zoogenaamden tafeldans. De personen, die om de tafel geplaatst zijn en wier vingers daarop rusten, verwachten, dat deze na eenigen tijd eene ronddraaijende beweging zal aannemen. Werkelijk gebeurt dat ook, maar niet, omdat de tafel zich zelve beweegt, nog minder omdat zij door onzigtbare geesten bewogen wordt, maar alleen, omdat elk der aanzittenden reeds eene voorstelling had van hetgeen gebeuren zoude en, zonder het zelf te weten, zijne vingers gebruikte om die voorstelling, dat denkbeeld tot werkelijkheid te brengen. Zoo zelfs laat het zich verklaren, hoe de tafel niet alleen draait, maar tevens nog andere bewegingen maakt, zich naar de eene zijde of heen en weder buigt, al naar gelang men vooraf overeen gekomen is zulke bewegingen als teekenen te beschouwen; en des te zekerder kan men er op rekenen, dat die teekens zullen gegeven worden, naarmate er onder de tafeldraaijers personen gevonden worden, die geloof slaan aan eene geheimzinnige kracht, welke in de tafel zoude huizen en zelfs meenen zich daardoor in verband met de geestenwereld te kunnen stellen!

Nog veel liet zich hier bijvoegen over de soms geheel de werking van het verstand overweldigende magt der verbeelding, doch het is mijn doel niet over dit helaas! zoo rijke onderwerp te handelen, dat de geschiedenis van tallooze menschelijke dwalingen omvat. Zij moge ons althans dit leeren: dat, zal de mensch beantwoorden aan zijne bestemming en niet afdalen tot den rang van een enkel dierlijk wezen, zijn eerste streven moet zijn heerschappij te voeren over zijne verbeelding. Zijn ligchaam moet de onderdanige dienaar der hoogere