Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
309
HET GILD DER MIJNWERKERS.

inmonden. Het is duidelijk, dat daardoor de stevigheid van het geheele gebouw, hetwelk uit zamengeperste klei bestaat, bevorderd wordt.

Inderdaad verdient de kunst, waarmede de mol zijne woning tot eene schier volkomen veilige schuilplaats heeft weten in te rigten, onze regtmatige bewondering. Zij is als het ware een kasteel, omgeven van een stelsel van geheime uitgangen, vollediger dan welligt eenige vesting, eenige burgt ooit bezeten heeft. Ook gelukt het nagenoeg nooit den mol -in zijn leger te verrassen. Bij het minste gevaar dat hem bedreigt en waarvoor zijn scherp gehoor hem waarschuwt, ontvlugt hij door een der drie bovenste openingen uit zijne kamer en, is hij eenmaal in den doolhof van gangen gekomen, die zijne woning omringen, dan is hij voor verdere vervolging veilig. Is de toegang daarheen versperd, dan schuift hij zijne legerstede op zijde en ontsnapt door den, als het ware met vooruitziende zorg, door hem voor zulk een geval gebouwden veiligheidsgang.

Elke zoodanige woning wordt slechts door een enkel individu, hetzij een mannetje of een wijfje, bewoond. De paring heeft ook onder den grond in opzettelijk daartoe door het mannetje gemaakte loopgraven plaats, waarbij niet zelden bloedige gevechten tusschen de mannetjes om het bezit der wijfjes geleverd worden. De laatsten bezigen hunne woning niet om daar hun nest te maken en de jongen te werpen vermoedelijk omdat de boven beschreven kamer daartoe geene genoegzame ruimte aanbiedt. Het mannetje en wijfje graven daarvoor eene eigene holte, tot een nest bestemd, met eenige daarop uitloopende gangen, waardoor de jongen gemakkelijk kunnen ontvlugten.

 

Er zijn onder de insektenetende zoogdieren nog vele andere, die holen graven-, inzonderheid geldt dit van die, welke tot de familie der spitsmuizen behooren. doch het reeds aangevoerde is voldoende om te doen zien, dat de klasse der zoogdieren een groot aantal uitstekende leden van het mijnwerkersgild telt.

De overige klassen van het dierenrijk zijn daarbij in veel geringere mate vertegenwoordigd. Echter ontbreken zij geenszins en sommigen verdienen wel, dat wij eenige oogenblikken bij hen stil staan en hun werk beschouwen.

Is er grootere tegenstelling denkbaar, dan tusschen een mol en een