Koninklijke cel, van voren geopend, om de zich daarbinnen bevindende koningin te zien, omringd van een aantal arbeiders.—Twee derde der ware grootte.
Alleen zijn er ter zijde eenige openingen in aangebragt, juist groot genoeg om de arbeiders door te laten, die belast zijn met de taak om de vorstelijke gevangenen te voeden en de eijeren weg te halen, die de koningin schier onophoudelijk legt, terwijl bovendien de cel gestadig moet vergroot worden, naar gelang de koningin in omvang toeneemt. Aanvankelijk namelijk, toen zij met haren koninklijken gemaal het eerst in eene cel van klei werd opgesloten, onderscheidde zij zich niet door hare grootte van de overige gevleugelde termieten, doch gedurende haren gevangen staat ontwikkelen zich in haar achterlijf zoovele eijeren, dat dit daardoor allengs eenen waarlijk geweldigen
omvang verkrijgt, ja soms eene lengte van meer dan een palm bereikt,