Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/411

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
381
HET METSELAARS-GILD.

het ligchaam uitgescheiden stof ontstaan, maar in werkelijkheid het voortbrengsel zijn van active bewegingen.

Ons eigen zeestrand wordt bewoond door verscheidene soorten van wormen, die daarvan de bewijzen leveren. Zoo de fraaije Amphitrite auricoma, waarvan de kegelvormige huisjes bij onze visschers onder den naam van "zandkokers" bekend zijn. De beste mosaikwerker zoude niet beter dan dit dier de kunst verstaan om door zamenvoeging van kleine, alle bijna even groote zandkorreltjes van verschillende kleur, die in eene enkele laag gelegen en onderling door eene uit het ligchaam van den worm afgescheiden lijmstof verbonden zijn, een kokertje te vormen, dat even sierlijk voor het oog als doeltreffend is voor zijne bestemming om de weeke ligchaamsoppervlakte van het dier te beschermen.

Ook de kokers van de verschillende soorten van Sabella verdienen hier genoemd te worden. Volgens dalyell[1] hoopen de Sabellen (Sabella penicellus) de in het water zwevende, fijne slijkdeelen te zamen door de werking van de zich aan de kieuwdraden bevindende cilien in den trechtervormigen bodem van den kieuwtoestel. Hier wordt de massa met een tot cement dienend vocht doordrongen en vervolgens door een eigen tongvormig orgaan op den rand des kokers vastgehecht.

Heeft men echter eene Sabelle van haren koker beroofd, dan mist zij het vermogen eenen nieuwen te bouwen. Anders is het gelegen met Terebella conchilega, welke zoo menigvuldig langs ons westelijk zeestrand wordt aangetroffen. De wijze, waarop deze haren uit zandkorrels en brokstukjes van schelpen zamengestelden koker vervaardigt, wordt door osler[2] op de volgende wijze beschreven:

"Wanneer de Terebella conchilega uit haren koker verwijderd is geworden en in dien toestand onder water op zand is geplaatst, ziet men dadelijk alle de dunne, rondom den mond geplaatste armen in

  1. The powers of the Creator displayed in the Creation; or observations on life amidst the various forms of the humbler tribes of animal nature, with practical commends and illustrations. Londen 1851—1853, II, p. 217. Ik ken dit boek zelf niet; het bovenstaande is overgenomen uit een daarvan gegeven Verslag door leuckart, in het Archif für Naturgeschichte.
  2. Philosophical Transactions, 1826, p. 345.