Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/450

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
36
ALBUM DER NATUUR.

den uiterst onaangenamen, scherp styptischen smaak afleiden, daar het cyclamine, zelfs bij 110° C. gedroogd, toch zijne werking op het organisme niet verliest. Het cyclamine werkt eindelijk niet als curare, zelfs niet in zwakkeren graad als dit pijlgift, daar de prikkelbaarheid der zenuwen van een daarmede vergiftigd dier niet opgeheven, zelfs niet verminderd wordt. (Froriep'S Notizen, 1860, I Bd., L. 86).

 

Elektriciteits-ontwikkeling door Actiniën.m'donnell beweert met behulp van galvanoskopische kikvorsch-pooten bij Actiniën ontwikkeling van elektriciteit te hebben waargenomen. Greep eene krachtige actinia den nervus cruralis aan, dan trokken de spieren zich te zamen. Het onderste gedeelte der wervelkolom, waaraan de nervi crurales hingen, werd op een plankje gelegd, dat op het water dreef waarin de actiniën zich bevonden; zoodra eene actinia er naar greep, ontstonden er zamentrekkingen. Een koperdraad werd bevestigd in het einde der wervelkolom, het andere einde van den draad werd, met een stuk kikvorschdarm overtrokken, de actinia voorgehouden, terwijl het vrij liggende gedeelte met zegellak overtrokken was. Ook nu vertoonden zich veeltijds zamentrekkingen, wanneer de actinia naar den darm greep. Bij al deze proeven bleven de eens opgewekte spierzamentrekkingen drie à vier minuten, nadat de actinia niet meer op de zenuw inwerkte, voortduren, 't geen eenigermate verdacht luidt, wanneer men bedenkt, dat de actiniën zich in zout water bevonden. Overigens werkten de grootere soorten van actiniën zwakker dan de kleinere. (Zeitschr. f. rat. Medicin. v. henle en pfeufer. Dritte Reihe. VI, 3.)

 

Nog eens magnetische spectra.—Een beoefenaar der natuurkunde te Amsterdam, de heer d.h.c. Kistemaker, heeft mij, naar aanleiding van mijne mededeeling over dit, onderwerp op bl. 21 van dit bijblad, een paar proeven doen toekomen van hetgeen hij, reeds negen jaren geleden, aan magnetische spectra verkregen had op eene wijze, die eene verbetering is van die van de haldat[1], zonder evenwel, naar ik uit de bewoordingen zijner mededeeling meen te mogen opmaken, kennis te dragen van hetgeen de Fransche geleerde daarover had bekend gemaakt. De heer K. meent, dat zijne handelwijze zoo niet eenvoudiger, dan toch gemakkelijker uitvoerbaar is dan die, welke ik naar aanleiding der mededeeling van nickles heb beschreven. Het zal wel onnoodig zijn voor mij om over dit punt mijn oordeel uit te spreken, daar

  1. De haldat en niet Dittaldat zoo als op de aangeduide plaats slaat.