Pagina:Album der Natuur 1860.djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
75
OF ZOOGENAAMDE "KOPPENSNELLERS" VAN DIT EILAND.

diepte van het water voortgebragt, nu eens sterk en aanhoudend, dan kort en afgebroken. "Het is als een sirenen-zang, dien men van onder den water-spiegel hoort oprijzen, soms vol en krachtig, gelijk orgeltoonen, soms zacht en smeltend als de melodiën, die door de suizende koeltjes aan de bekende Aeolus-harp worden ontlokt." Eene natuurkundige verklaring van dit verschijnsel is niet gemakkelijk te geven. Ofschoon het verschilt van het bekende kabbelen der golven tegen het vaartuig, staat het toch eenigzins in verband met het vaartuig zelf, daar het geluid zich tot den omtrek daarvan bepaalt. Schwaner vraagt, of het een wrijvings-geluid kan zijn van het brakke water over den vasten grond? De inboorlingen schrijven het eenvoudig toe aan de vermenging en doordringing van het zoete rivier-water, met en door het zooveel zwaardere zee-water,—en inderdaad, hoe verder de zeestroom in de rivier-monding opklimt, des te dieper landwaarts in kan deze schoone, doch raadselachtige "water-muziek" worden vernomen.

 

Bevolking.—Wanneer van de bewoners van Borneo sprake is, dan zou men zich zeer vergissen, indien daarbij alleen aan de zoogenaamde koppensnellers of Dayakkers werd gedacht. Deze zijn wel is waar de oorspronkelijke inboorlingen of aborigines, doch worden in het ons bekende gedeelte, even als de roodhuiden in Amerika, al meer en meer verdrongen door de vreemde kustbewoners, gedeeltelijk Maleijers, afkomstig van Java, Celebes, enz., gedeeltelijk Chinezen, die zich van lieverlede op dit eiland hebben genesteld, en even als de Europeanen of reeds lang voor dezen, de rol van overheerschers der inboorlingen hebben vervuld. Geen der Sultans van Bornëo is dan ook Dajakker; die zijn allen Maleijers, Mahomedanen alzoo, welke zich, behalve hunne eigen volgelingen, ook een groot deel der Dajaks hebben afhankelijk weten te maken, onder welke verscheidene zoo vorsten ale stammen thans zich door aanneming van het Mahomedaansche geloof in de Maleijers hebben opgelost. Andere stammen staan m het midden, den overgang makende van de beneden- tot de bovenlanden, met meer vaste kampongs en eigene rijstvelden, en zijn ten deele cijnsbaar aan de Sultans. Nog andere, de vrije of onafhankelijke stammen der binnenlanden, leiden een geheel zwervend leven en