dit laatste, maar heeft men onder het boren bespeurd, dat men door gipslagen heeft gewerkt, waarin het zout broksgewijze verspreid ligt, zoo maakt men het boorgat wijder, en laat er tot op den bodem toe eene koperen buis in neder a b e f g h (zie de figuur), die veel naauwer is dan het boorgat, zoodat er tusschen de wanden dier buis en die van het boorgat eene vrij groote ruimte overblijft. De koperen buis heeft hier en daar, b.v. om de 30 el diepte, steunpunten ontvangen, opdat zij over zulk eene groote lengte niet verbogen zoude worden. Het bovendeel van die buis a b f e is wijder dan het onderste of de stijgbuis e f g h, omdat in dat boveneinde zich de zuiger P, even als in eene gewone huispomp, moet bewegen. Het naauwere benedeneinde e f h g is met stukken aan elkander geschroefd, eveneens als men dit in de teekening bij e f en c d kan opmerken. Die lager liggende koker heeft hier en daar aan haar ondereinde gaten en reikt somtijds tot op eene verbazende diepte, b.v. bij Minden, waar zij tot 60 el diep gaat. Werpt men nu in het wijdere boorgat water van de eene of andere zoutbron, dat weinig zout bevat, zoo kan dit rondom de koperen buis naar beneden vloeijen, onder weg langs de gips- en zoutlagen strijken en alzoo meer met zout bezwangerd worden. Als eene sterkere oplossing treedt het dan door de gaten van de stijgbuis daar binnen in, en wordt door de drukking van het buitenwater aanhoudend naar boven geperst. Even hoog kan het buiten en binnen niet komen; want bij het tot stand brengen van evenwigt, moet de binnen in de buis staande oplossing altijd lager liggen dan de buitenste; het is toch bekend, dat
Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/124
Uiterlijk