Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/246

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
220
VLECHTERS, MANDENMAKERS, WEVERS,

maar ik maak er hier gewag van, omdat ik wel eens verwondering heb hooren betuigen over de wijze, hoe kraaijen en andere dergelijke vogels, die hun nest hoog in de boomen bouwen, waar dit blootgesteld is aan alle weer en wind, met den aanleg daarvan aanvangen. Wij zullen zien, dat dit geenszins zonder behoorlijk overleg geschiedt. De roeken leveren ons bovendien een voorbeeld eener soort van policie in eene vogelen maatschappij. Ziehier wat ooggetuigen, die gelegenheid hadden de levenswijze en het bouwen der roeken gade te slaan, ons daaromtrent mededeelen.

In de lente zoeken de oudere roeken hunne nesten, die zij in vroegere jaren gebouwd hebben, weder op; elk paar neemt bezit van zijne woning en herstelt deze voor zoo ver noodig. Voor de jonggehuwde paren hebben echter de ouders niet gezorgd; deze moeten zich zelven helpen. Op dit tijdstip ziet men velen hunner dan ook zoekende naar eene geschikte plaats, waar zij hun nest kunnen maken. Sommige takken zijn daarvoor niet sterk genoeg, andere te veel aan den wind blootgesteld, of nog andere splitsen zich niet genoeg op korten afstand in kleinere takken. Dit laatste is vooral een punt van groot gewigt, want alleen op zulk een plekje kunnen de fondementen van het nest met goed gevolg gelegd worden. Dagen lang onderzoekt het jonge paar daartoe elken boom met groote naauwkeurigheid. Eindelijk hebben zij eenen tak gevonden, dien zij, de onervarenen, oordeelen daarvoor geschikt te zijn. Nog een paar dagen brengen zij in beraadslagingen te zamen op dien tak gezeten door, of welligt wachten zij op eene gunstige weersgesteldheid. Eindelijk aanvaarden zij de groote taak; beurtelings brengen zij takjes aan, die zij tusschen de reeds nedergelegde doorsteken, en zoo groeit allengs het nest, dat bestemd is hunne eerstelingen te ontvangen. Doch helaas! daar ontdekt een ouder paar roeken, hetwelk zijn nest op denzelfden boom heeft, de nieuwe aankomelingen. De drukte en beweging van dat jonge volk is hinderlijk voor die meer bedaagde buren. Zij besluiten hen te verjagen, vallen op het in aanbouw zijnde nest aan en vernielen het in weinige oogenblikken op de onbarmhartigste wijze. Het verdreven paar moet van nieuws aan het zoeken gaan; het vindt een ander plekje, nu op eerbiedigen afstand van de nesten van oudere