Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/315

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
287
DE NAAISTERS ONDER DE DIEREN.

Doch terwijl het vogeltje met dit werk voortgaat, bevestigt het tevens de randen van dien lappendeken tegen de ondervlakte van het palmblad, dat den boven wand van het nestje moet daarstellen. Dit doet het wederom met spinseldraden, die van onderen verbonden zijn aan de kanten der bladgeraamten, terwijl in het palmblad zelf uiterst kleine, slechts even zigtbare prikjes gemaakt zijn, waardoor dan de draden zijn doorgestoken en elk voor zich met een klein knoopje aan de bovenvlakte van het blad bevestigd. Beziet men dit van boven, dan vertoonen zich al deze knoopjes als kleine geelachtig witte stipjes, die, ter weerszijden onregelmatig op drie of vier rijen geplaatst zijn, welke zich naar de zijde van den bladsteel vereenigen, en aldus juist het hoefijzervormig beloop der randen van het daaraan opgehangen zakje aanduiden. Aan het hier beschreven voorwerp bedraagt het geheele getal dezer knoopjes niet minder dan 103.

Binnen in dien zak, tegen den uit bladgeraamten zamengestelden benedenwand aan, is nu eerst eene laag gave bladeren gelegd, zoodat daardoor het nestje aan de benedenzijde behoorlijk gesloten is. Op deze tweede laag ligt dan het zachte kussentje, bestaande uit zeer fijne plantenvezelen, dat bestemd is om als onderlaag voor de eijeren te dienen.

En zoo is dan het nestje gereed, kunstiger, maar ook veiliger dan welligt dat van eenigen anderen vogel. Opgehangen hoog in den top eens slanken palmbooms, gedragen en tevens overwelfd door een blad, stelt het een hangmat daar, welke geen roofdier ligt bereiken kan, en welke zelfs aan de scherpe blikken der in het luchtruim zwevende roofvogels schier geheel onttogen is.

Gaat het u als mij, geëerde lezers en lezeressen, dan heeft thans uwe bewondering van der vogelen bouwkunst haar toppunt bereikt. Wij zullen dan ook nu van hen voor goed afscheid nemen, maar ik neem de vrijheid u uit te noodigen later nog met mij de voortbrengselen van andere dieren te beschouwen, welke zulks in geene mindere mate verdienen.