Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/374

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
346
DE WASFABRIKANTEN ONDER DE DIEREN.

bijen hare was in zeldzame gevallen niet enkel tot het maken van cellen aan, maar wanneer door eenig toeval eene of meer raten zijn los geraakt, dan trachten zij dit door tusschengevoegde en verbindende zuiltjes van was zooveel mogelijk te herstellen en verdere schade te voorkomen. Indien evenwel iemand deze handeling nog niet als afdoend bewijs voor het zelfbewust werken der bijen mogt willen laten gelden, omdat de ondervinding leert, dat ook gekwetste dierlijke organen, b.v. gebroken beenderen, hersteld worden, zonder dat het dier daarvan eenige bewustheid heeft, dan beproeve hij het volgende te verklaren.

Het is uit het vroeger gezegde gebleken, dat de bijen gewoonlijk hare raten van boven naar beneden bouwen. Nu is het echter duidelijk, dat wanneer een houten korf, zonder van latjes voorzien te zijn, van boven met glas gesloten is, de bijen daartegen hare raten niet bevestigen kunnen. In zulk een geval beproeven zij dit ook zelfs niet eens, maar beginnen tegen een der houten zijwanden aan te bouwen, waarbij derhalve de raten, instede van eene loodregte, eene min of meer horizontale rigting verkrijgen, naar den tegenovergestelden houten wand toe. Plaatst men dan op haren weg eene glasplaat of eenige andere oppervlakte, die te glad is dan dat er de was aan vastkleven kan, dan bouwen de bijen niet voort, totdat de raat daartegen stuit, maar reeds eenigen tijd vroeger en op eenigen afstand van daar beginnen zij de cellen op eene geheel ongewone wijze te vervaardigen, in diervoege dat de raat zich ombuigt om den in den weg gestelden hinderpaal heen. Door deze proef op verschillende manieren te wijzigen, gelukte het aan huber door de bijen raten te doen bouwen met allerlei bogten, geheel in vorm afwijkende van die, welke zij onder gewone omstandigheden vervaardigen. Het opmerkelijkst hierin is voorzeker, dat zij de ongeschiktheid van glas om een bevestigingspunt aan te bieden, erkend hebben, zoo zelfs dat zij reeds op eenigen afstand van zijne oppervlakte hare bouwmanier wijzigen. In den natuurstaat toch leven de bijen in holten van boomen, en daar kan haar noch glas, noch eenige andere in hardheid en gladheid daarmede eenigzins overeenkomende stof ontmoeten. De bijen hebben deze eerst en dan nog wel bij wijze van zeldzame uitzondering,