Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/384

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

DIEREN IN OOST-PRUISSEN.

 

 

De bosschen in Oost-Pruissen (de provincie Pruissen van het koningrijk van dien naam) zijn nog altoos aanzienlijk, alhoewel in uitgestrektheid en digtheid, bij vroegeren tijd, aanmerkelijk verminderd. Met deze vermindering van hout en de toeneming der bevolking, zijn ook vele groote dieren van daar verdreven. Volgens de Agronomische Zeitung van 1859, p. 557, zijn de Tarpanen of wilde paarden sedert het einde der 16e, de Auerochs sedert het midden der 18e eeuw, de losch of lynx sedert bijna 50, de beer sedert bijna 40 jaren uit dat gewest verdwenen. Wolven, vroeger over de gansche provincie verspreid en zeer algemeen, komen thans alleen nog maar hier en daar in haar oostelijk gedeelte voor, en de Eland (de Elch), die nog in het begin der vorige eeuw om Koningsbergen en in Pruissisch Litthauen (regerings-kreits Gumbinnen) vrij talrijk was, bepaalt zich thans tot een 70 stuks, die in de Kaaphornsche heide in Samland gehouden worden. In 1850 was de eland, ten gevolge der vernielingen gedurende de beide vorige jaren van jagtvrijheid, hier zijne algeheele vernietiging nabij. Talrijk is nog altoos het wilde zwijn en, behalve de gewone soorten van wild, die ook elders in Pruissen voorkomen, ook de wilde of boomkat. Aan de bovenlandsche meren komt ook de bever, hoewel zelden, voor. Behalve het gewone gevogelte vindt men in de bosschen de Auerhaan en de trapgans; aan de kusten den zeeadelaar, reiger en kraanvogel.