Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/466

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
50
ALBUM DER NATUUR.

Doorschijnendheid der plantenorganen voor de lichtstralen.—Het is bekend, dat het licht eenen zeer gewigtigen invloed heeft op het plantenleven. Eene menigte daarvan afhangende verschijnselen getuigt zulks, zooals de ontleding van het koolzuur in de bladeren, de vorming van het chlorophyl, het buigen naar de lichtbron toe of daarvan af.

Ten einde nategaan, hoe diep de lichtstralen in de plantenweefsels doordringen en welke veranderingen zij daarbij ondergaan, heeft Dr. julius sachs een eigen werktuig uitgedacht, dat hij diaphanoskoop noemt, en heeft hij daarmede een aantal waarnemingen gedaan. Daaruit blijkt, dat de doorschijnendheid van sommige plantenweefsels vrij groot is. Zoo b.v. bevond hij, dat nog 3 centim. dikke schijven van vruchten, koolrapen en aardappelen doorschijnend zijn. Verder heeft hij, door het doorvallend licht door een prisma te laten gaan, trachten te bepalen, welke stralen bij hunnen doorgang door de plantenweefsels het eerst geabsorbeerd worden, en welke daarentegen het diepst daarin doordringen. Daarbij is hem in het algemeen gebleken, dat de enkel chemisch werkende stralen het eerst geabsorbeerd worden, dus de violette, de blaauwe enz., en de roode het laatst, dat is volkomen in de volgorde van de breekbaarheid der stralen. (Bonplandia, 1861, p. 11.)

Hg. 
 

Filtrering der lucht in verhouding tot gisting, rotting en kristallisatie.—Over dit in den laatsten tijd veel besproken onderwerp heeft schröder eene reeks van uitvoerige onderzoekingen in het werk gesteld, waarvan wij hier de slotsommen vermelden.

1. Elke plantaardige of dierlijke vorming kan slechts haren oorsprong nemen uit levende plantaardige of dierlijke organismen. Omne vivum ex vivo.

2. Eene reeks van bijzondere gistings- en rottingsverschijnselen heeft haren oorsprong alleen in kiemen, die door de lucht aangevoerd worden. Daartoe behooren bepaaldelijk de schimmelvorming, de vorming van wijngist, van het melkzuur-ferment, van het ferment ter ontleding van urine.

3. Gekookte plantaardige of dierlijke stoffen, nog heet door boomwol afgesloten, blijven daaronder tegen elke soort van gisting, rotting of schimmelvorming volkomen beschut, wanneer alle voor ontwikkeling geschikte kiemen daarin door de koking gedood zijn, want de kiemen, die door de lucht zouden kunnen worden aangevoerd, blijven bij de filtrering van deze door den boomwol daarin terug.

4. De kiemen der meeste plantaardige of dierlijke stoffen worden door eene korte koking reeds geheel gedood. Tot het dooden van alle door de lucht aangevoerde kiemen is eene korte koking bij 100° desgelijks toereikend.

5. Melk, eidojer en vleesch bevatten echter kiemen, welke door eene