Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1861.djvu/49

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

VERANDERING DER LUCHTSGESTELDHEID IN NOORD-EUROPA;

DOOR

H. C. VAN HALL.

 

 

In een onlangs uitgekomen werkje van Dr. fr. helms, getiteld der Obstbau in den Küstenländern der Nord- und Ostsee, Stade 1860, komen, in de Inleiding, eenige beschouwingen voor, die ons de aandacht ook van den Nederlandschen lezer allezins waardig voorkomen.

De schrijver meent, dat, met het jaar 1857, eene, welligt langdurige, verandering in de luchtsgesteldheid van het Noorden van Europa gekomen is, na een 450—500 jaren geduurd hebbend koud tijdperk. Hij toont aan, dat van het jaar 650 tot 1350 onzer tijdrekening, ook in de Noordelijkste landen van Europa, boven 50° N. breedte, een veel zachter klimaat geheerscht heeft dan ongeveer 700 jaren vroeger of 500 jaren later. De Romeinen vonden, 60 jaren vóór Christus, het Noordelijk deel van Gallië en voor een deel ook Duitschland onuitstaanbaar koud. Maar karel de groote, 800 jaren later dan caesar levende, liet op zijne vele landgoederen, zelfs Noordelijker dan Aken en ten Noorden en Oosten van den Beneden-Rijn, niet alleen wijnbergen aanleggen en de fijnste steenvruchten, maar zelfs amandelen en vijgen-boomen planten, en dat instreken, waar zij thans niet meer gedijen. Ja, zelfs nog 200 jaren later, van het jaar 1000 tot 1100 ongeveer, breidde zich de teelt der Ooftboomen, ook de wijnbouw, door geheel Noordelijk Duitschland uit tot aan de woudstreek bij den Weichsel. Men kweekte den wijnstok niet slechts als leiboom, maar ook aan staken op de heuvels, men maakte er wijn van, ja bewaarde den wijn van de beste jaren, die met den ouderdom beter werd en dit nog tot bij Mariënburg aan den Weichsel. Op vele