vroeger alleen kende als ontstaan onder den invloed van het leven en die thans blijken ook op kunstmatigen weg uit niet organische stoffen te kunnen gevormd worden, neemt meer en meer toe. Onlangs hebben h. kolbe en rud. schmitt daaraan ook het mierenzuur toegevoegd.
Wanneer potassium, onder eene met laauw warm water afgesloten en voortdurend met koolzuur gevuld gehouden glazen klok, op eene vlakke schaal in eene dunne laag is uitgebreid, dan is dit na 24 uren veranderd in een mengsel van dubbel-koolzure potasch en mierenzure potasch, waaruit dan het mierenzuur op bekende wijze kan worden afgescheiden (Ann. d. Chem. u. Pharm. Bd. CXIX, S. 251).
Vaatloos netvlies bij vogels, reptilien en visschen.—Uit een zeer groot aantal van injectien bij vele soorten dezer drie klassen van gewervelde dieren, sedert eene reeks van jaren bewerkstelligd, leidt hyrtl af, dat het netvlies dezer dieren steeds vaatloos is en dat er bij hen ook nimmer eene arteria centralis in den nervus opticus voorkomt.
De bekende vaardigheid van H. in het doen van fijne injectien en de door hem in bijzonderheden beschreven methode om bij genoemde dieren de vaten van het oog te vullen, schijnen inderdaad dit opmerkelijk verschil van het oog der zoogdieren te bewijzen.
De voeding van het netvlies kan dan in deze gevallen slechts door imbibitie uit naburige vaatnetten geschieden, bij de vogels vermoedelijk ook de ruyschiana, bij reptilien en visschen vermoedelijk uit de hyaloidea.
H. doet nog teregt opmerken, dat het ontbreken van een vaatnet in het netvlies, wel verre van ongunstig op het gezigtsvermogen te werken, dit daarentegen volkomener maakt, dewijl waar het, zoo als bij zoogdieren, aanwezig is, de lichtstralen als het ware door de mazen van een traliewerk moeten heendringen. (Sitzungsber. d. k. Akad. 1861, B. XLIII, 1ste Abth., p. 207).
Geleidingsvermogen van vloeistoffen in naauwe buizen. In eenen arbeid over dit onderwerp, ondernomen door e. becquerel (Annales du conservatoire impérial des arts et métiers, I, p. 733, e. s.), vooral met het doel om een rheostaat voor zeer groote weerstanden zamen te stellen, komt de beschrijving voor van eenige proefnemingen, waaruit blijkt, dat terwijl de weerstand van zeer dunne vochtkolommen voor den elektrischen stroom in dezelfde buis evenredig is met hare lengte, even als dit bij vaste geleiders het geval is, die wederstand bij buizen van verschillende wijdte steeds geringer is dan zij zou moeten wezen als hij zoo als in vaste ligchamen, toenam in de omgekeerde