Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/140

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
120
BEENDERENHOLEN.

jaarden, de eerste conquistadores van Amerika, daar geen paarden vonden, ja, dat die dieren er zoo geheel onbekend waren, dat de inboorlingen geloofden, dat de ruiter met zijn paard slechts een enkel dier vormden. En ziet, de amerikaansche beenderenholen leeren ons, dat er ten tijde van het diluvium in Amerika paarden geleefd hebben van eene andere soort dan die wij tegenwoordig kennen. Ongetwijfeld zal de toekomst nog menig dergelijk geheel onverwacht feit aan het licht brengen; uit de beenderenholen vooral zullen wij leeren, hoe de opvolging der wezens geweest is in de verschillende tijdperken, die de aarde heeft doorleefd en in de verschillende klimaten, die zij bezit. Uit de beenderenholen zal menige schakel te voorschijn komen, die nu nog ontbreekt in de groote keten van het dierenrijk, menige overgang van de eene klasse tot de andere, van de eene familie tot de andere, ja, van de eene soort tot de andere, zal aan het licht komen door een wetenschappelijk onderzoek van de hoogst merkwaardige holen en brecciën der aardkorst.

 

Doch eer wij dit overzigt eindigen, nog een enkel woord. Hebben wij in de vorige bladzijden de holen en brecciën vooral uit een palaeontologisch oogpunt beschouwd, ook uit een anthropologisch is er veel van te zeggen, en echter heb ik niet gesproken over de overblijfselen van menschen en van menschelijke kunst, die men in de zelfde holen en brecciën vindt. Met opzet heb ik dat nagelaten, want dat onderwerp zal in een volgend nommer van het Album opzettelijk worden behandeld.