Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/150

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
150
OVER DEN VERMOEDELIJKEN OUDERDOM

wezen; mijn doel kan alleen zijn een beknopt overzigt van den tegenwoordigen staat der kwestie te geven[1].

 

 

Men zou zich bedriegen, indien men dacht, dat de meening, dat het menschdom ouder is dan de historische boeken des Ouden Verbonds schijnen te leeren, eerst in onzen of althans in den nieuweren tijd zou zijn uitgesproken. Reeds veel vroeger heeft die meening aanhangers gevonden. Photius deelt mede, dat een man, van wien men zoo iets wel het minst verwachten zou, namelijk clemens, de bekende regtzinnige bisschop van Alexandrie, in een voor ons verloren gegaan werk, hypotyposes getiteld, onder een aantal andere

  1. Voor hen, die mogten denken, dat welligt door zulk een onderzoek en de resultaten er van aan het gezag en de waarde van de historische boeken des Ouden Testaments zoude worden te kort gedaan, diene het volgende. De Bijbel is, gelijk reeds zoo dikwijls, o.a. door den streng regtzinnigen hu.h. muller, is aangemerkt, volstrekt geene openbaring van physische feiten. Maar evenmin is het historisch gedeelte er van een leerboek van algemeene chronologie en geschiedenis. Even als de schrijvers dier boeken zich, waar het physische zaken gold, uitdrukten in overeenstemming met de ten hunnen tijde heerschende begrippen en inzigten, even zoo deelden zij ook, ten aanzien van historische zaken, die niet regtstreeks behoorden tot hun onderwerp: "de geschiedenis van Israël als het volk Gods", eenvoudig en getrouw mede, wat de geschiedkundige overlevering hun aan de hand gaf. De origines van verschillende Oostersche, met Israël meer of minder verwante volken, die medegedeeld worden voor men (Genesis 12) tot de geschiedenis van Israël zelf overgaat, zijn voorzeker onschatbare historische gedenkstukken, wier geloofwaardigheid in menigerlei opzigt bewezen is, — maar desniettemin niet feilloos, gelijk evenzeer is bewezen. Dat overigens in eene zaak, waarbij het vooral op cijfers aankomt, aan de opgaven der genoemde boeken onmogelijk een volstrekt gezag toe te kennen is, kan door een aantal voorbeelden worden duidelijk gemaakt. Om mij hier alleen tot jaartallen te bepalen, zoo beproeve men om in overeenstemming te brengen 2 Sam. 24 vs. 9 met 1 Chron. 21 vs.5, 2 Sam. 24 vs. 13 met 1 Chron. 21 vs. 12, 2 Kon. 8 vs. 26, met 2 Chron. 22 vs 2, 2 Kon. 24 vs. 8 met 2 Chron. 36 vs. 9, voorts Gen. 11 vs. 26, vergeleken met Gen. 12 vs. 4 en Hand. 7 vs. 4, met Gen. 11 vs. 82. Er moeten hier ergens fouten begaan zijn; het eenvoudig gezond verstand zegt zulks; maar dan kan ook de tijdrekening des Ouden Testaments op geene onberispelijkheid aanspraak maken. Uit welk oogpunt men overigens ook het historische gedeelte des O.T. beschouwt, uit een godsdienstig (de wegen Gods met zijn volk Israël), of uit een bloot historisch (de geschiedenis van het Israëlitische volk), zoo kan eene kritiek, die zich 't zij op physische, 't zij op chronologische mededeelingen in die boeken rigt, aan de waarde en het gezag er van hoegenaamd niets ontnemen.