Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/152

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
152
OVER DEN VERMOEDELIJKEN OUDERDOM

kan worden aangenomen, dat alle volken van sem of van cham of van japhet afkomstig zouden zijn. De toepassing, die la peyrere van deze stellingen maakt op de op den titel zijner verhandeling aangehaalde plaatsen uit den Brief aan de Romeinen, ga ik, als van geheel theologischen aard, met stilzwijgen voorbij. Ook zal ik mij niet ophouden met hier te wijzen op de overeenkomst van de zienswijze van la peyrere met die der hedendaagsche polygenisten, die van gevoelen zijn, dat het menschelijk geslacht meer dan één menschenpaar tot stamouders moet hebben gehad, en dat er niet gedacht kan worden aan één enkel oord op aarde, dat bij uitsluiting van andere landstreken de wieg en bakermat van het geheele menschelijk geslacht zou zijn geweest. Liever wil ik van de gronden, die la peyrere aanvoerde voor zijne hoofdstelling, een denkbeeld geven, niet omdat ik aan die gronden op zich zelve bijzonder gewigt hecht, maar alleen om daardoor een voorbeeld te geven van de wijze, waarop men in zijn tijd over zoodanige zaken redeneerde.

De gronden door la peyrere aangevoerd voor zijne hoofdstelling: "dat het menschelijk geslacht in het algemeen een ander is dan het geslacht van adam, en dat het eerste veel langer op aarde moet bestaan hebben dan zesduizend jaren," zijn door hem geput, vooreerst uit zekere zwarigheden tegen het gewone gevoelen, die hij in den Bijbel zelven meende te ontdekken, en vervolgens uit de aloude chronologiën der Egyptenaren. Chaldeën, Indiërs en Chinezen. Onder die zwarigheden noem ik in de eerste plaats de huwelijken van de zonen van adam en van die van kaïn, die ook nog andere bijbelverklaarders van vroeger en later tijd in verlegenheid hebben gebragt. Ten tweede brengt la peyrere bij het beklag van kaïn: "ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan", — waarop kaïn niet tot antwoord ontvangt, gelijk natuurlijk zou geweest zijn, indien de gewone opvatting de ware was: dat hij dáárvoor niet bevreesd behoefde te zijn, omdat hij, eenmaal zijne maagschap ontvloden, toch nergens op aarde menschen zou aantreffen, — maar wel: "al wie kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden", welk antwoord noodzakelijk ook elders menschen veronderstelt. Eindelijk kwam hier ook in overweging Genesis