Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/154

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
134
OVER DEN VERMOEDELIJKEN OUDERDOM

denis van dat land een nieuw licht hadden verspreid, de vroegere kritiek der Egyptische chronologie zeer veel van hare kracht verloren heeft. Het is die chronologie dan ook, die in onzen tijd, vooral nadat lepsius en bunsen de slotsommen van hunne onderzoekingen hadden medegedeeld, vooral heeft moeten dienen ter bestrijding, uit een historisch oogpunt, van de gewone opvatting aangaande den ouderdom des menschdoms. Volgens de berekening van lepsius toch is het jaar 3893, volgens die van bunsen het jaar 3628 voor christus het eerste jaar van de regering van menes, den eersten beheerscher van het gezamenlijke Egypte, dat vóór hem door afzonderlijke koningen van Opper- en Beneden-Egypte, door vorsten van verschillende gedeelten des lands, vroeger nog door priesters van verschillende godheden beheerscht werd. De eerste, over gansch Egypte regerende dynastie zou dus gelijktijdig zijn met de eerste helft van het leven van adam, zooals dit door de genealogiën van Genesis V en XI bepaald wordt. Maar te dien tijde, bijna 4000 jaren voor het begin van onze tijdrekening, was het Egyptische volk reeds een magtig volk, krachtig voorwaarts strevende op den weg der beschaving en omringd door volken en stammen, die, ofschoon niet op dezelfde hoogte staande met de Egyptenaren, toch de tijden der barbaarschheid reeds lang achter den rug hadden. Houden wij nu in het oog, wat de geschiedenis ons leert aangaande den tijd, dien latere volken noodig hadden om uit den toestand van oorspronkelijke ruwheid, van wildheid als ik mij zoo mag uitdrukken, tot een eenigzins aanmerkelijken trap van beschaving op te klimmen, — nemen wij in aanmerking wat de ondervinding van den huidigen dag ons leert van den uiterst langzamen vooruitgang der maatschappelijke ontwikkeling bij hedendaagsche onbeschaafde natiën, dan kan men, dus redeneert men, moeielijk anders doen dan aannemen, dat het tijdperk der Egyptische geschiedenis vóór menes, dat is vóór den leeftijd, die aan adam wordt toegeschreven, van zeer langen duur moet geweest zijn, en dat het menschdom dus noodzakelijk veel ouder, vele duizenden jaren ouder dan zesduizend jaren moet zijn geweest. Bunsen — om van anderen niet te spreken, — schat dien ouderdom dan ook op ongeveer 20000 jaren.