Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/188

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
168
VICTORIA REGIA.

Engelschman zag zich daardoor in de gelegenheid gesteld, een en ander naar den tuin te Kew over te zenden. Ongelukkig echter kwamen de onderaardsche stengels, die in Wardsche kisten verpakt waren geweest, in ontbonden toestand aan en weigerden alle zaadkorrels, zoowel die, welke in gedroogde vruchten, als die, welke in een groot glas met slijkerig water besloten waren geweest, te kiemen. En zoo mislukte dus ook de derde poging om de Victoria over te planten ten eenenmale.

De verwachting, misschien door sommigen gekoesterd, dat men het nu wel vooreerst bij deze proeven zou laten en geene moeite en kosten meer zou overhebben voor eene onderneming, welke reeds herhaalde malen in de uitkomsten gefaald had, werd gelukkig niet verwezenlijkt. Reeds in 1849 zag men het tegenovergestelde gebeuren; doch wat vroeger door één enkelen werd ondernomen, zag men thans door eene vereeniging van plantenliefhebbers tot stand gebragt. Eenige te George-Town (Demerara) wonende Engelschen organiseerden eene nieuwe expeditie, aan wie de last werd opgedragen, een zoo groot mogelijk aantal volwassene planten der Victoria op hare natuurlijke standplaats uit te graven en levend naar George Town over te brengen. Aan die in geenen deele gemakkelijke opdragt werd werkelijk voldaan, en 35 kloeke exemplaren waren weldra in 't bezit der ondernemers en — in een geschikt waterbekken overgeplant. Hetzelfde echter wat schomburgk overkomen was, trof ook de bezitters van dien kostbaren schat. Kort na hare aankomst begonnen alle planten te verwelken en stierven zij.

Terzelfder tijde dat de vereeniging van Engelschen, waarvan wij zoo even gewaagden, tot het uitzenden eener nieuwe expeditie naar eene der groeiplaatsen van de Victoria besloten, hadden twee Engelsche geneesheeren, rodie en luckie, het plan opgevat om nog eenmaal eene overzending van zaadkorrels te beproeven, en het was al weder de plantentuin te Kew, waaraan de zorg voor die zaden zou worden toevertrouwd. Reeds in Februarij 1849 ontving genoemde inrigting eene eerste bezending, en deze werd met tusschenpoozen van eenige weken door nog drie andere gevolgd. Men had de zaadkorrels thans in kleinere fleschjes met zuiver water neêrgelegd, en, door eenig verschil in den tijd van afzending, daarvoor gezorgd, dat