Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/239

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
217
HET LANDSCHAP.

duidelijk, doet die ineensmelten door zwakke verlichting en donkere schaduw, en brengt zoo meer ronding, meer verheffing in onze platte natuur.

Ook wanneer het licht der zon bij haar opkomen nog getemperd en beneveld is door den lageren dampkring, heeft dat licht eene eigenaardig schoone uitwerking, die nog verhoogd wordt door de verlichting van beneden naar boven, waardoor de voorwerpen der natuur een frisch en levendig aanzien verkrijgen en het groen jeugdiger schijnt, omdat de helderder gekleurde ondervlakten der bladeren dan het meest in het oog vallen. Hierop berust ook de aangename uitwerking van eene illuminatie in het groen.

Even als teruggekaatst of getemperd licht ons aangenamer aandoet dan het felle daglicht, evenzoo boeijen afbeeldingen ons dikwijls meer dan de dingen, die zij voorstellen, lezen wij liever een tragedie dan er een te beleven en nemen ook dikwijls de symbolen der waarheid voor de waarheid zelve. Ook de schoone kunsten veroorzaken eene verbroedering tusschen mensch en natuur, een idyllisch-passieven toestand. Afbeeldingen geven vaak verkeerde voorstellingen, maar zij wekken ook aangename gewaarwordingen, en nog gevoelen wij ons geheimzinnig aangetrokken tot de landschappen op de eigenaardige grove houtsneêplaatjes in de folianten van vorige eeuwen, die ons in onze jeugd reeds geboeid hebben. Die zonnen met menschenaangezigten en scherp geteekende straalkransen, die geharceerde luchten, die wollige, volle boomen, zij spreken van eene andere, eene droomwereld, waarin wij, gelijk in den maneschijn, gaarne eenige oogenblikken omdwalen.

Het Nederlandsche landschap, dat zich slechts zelden en in bijzondere toestanden, zooals bij sneeuw en maanlicht, van eene volslagene nuchterheid tot het idyllische verheft, bereikt nog zeldzamer dien trap van schoonheid, waardoor de romantische natuur wordt gekenmerkt. Slechts op onze heiden zou onze stemming iets weemoediger kunnen worden en nu en dan, bij storm of onweder, zelfs in onrust, vrees en ontzetting overgaan. Maar toch zouden de heksen uit den Macbeth zich daar niet te huis gevoelen, want zij verlangen digte nevels om zich en zwarte rotsen en over het algemeen den somberen