Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/281

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
259
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.

over de toppen van het geboomte verheft. Uw gang is statelijk, als de gang eens helds, trotsch en vol zelfvertrouwen, in het gevoel van uwe kracht!"

Is haafner's beeld getrouw? Tennent's twijfel gegrond? Mijne tegenstelling juist? Ziedaar vragen, wier beantwoording ik aan de aandacht mijner geëerde lezers zelven overlaat. Mijne eigene overtuiging is thans gevestigd, doch niet dan na een herhaald bezoek der vijf levende olifanten, die zich in de beide diergaarden van ons vaderland bevinden, en niet dan na menigen strooptogt op letterkundig gebied [1] , waarvan ik hun thans de hoofdtrekken wensch mede te

  1. Mijn voornaamste leiddraad was, — behalve de Zoölogische Handboeken of geschriften over dit onderwerp, van {{sc|buffon, cuvier (G. en F.), geoffroy st hilaire, gervais (p.), leunis, milne edwars, schlegel, (h.), uilkens, van der hoeven (j.), vrolik (w.), —het teregt reeds beroemde werk van james emerson tennent, K. C. S., L. L. D., getiteld Ceylon, London, 1859, alsmede een afzonderlijk uitgekomen en vermeerderd uittreksel uit hetzelve, The Natural History of Ceylon, 1861. (T. was jaren lang, sedert 1845, in eene gouvernements-betrekking op dit eiland, Van het begin zijner komst aldaar af heeft hij het zich, — in tegenoverstelling van vele schrijvers over den olifant, die hem alleen in den gevangen staat bestudeerden, — ten doel gesteld, dit dier in het wild na te gaan, en zijne eigene bevindingen te toetsen aan de mededeelingen er over van vele inlandsche olifanten-jagers. Owen heeft het gedeelte van zijn werk, dat over den olifant handelt, — vol, II, van pag. 271 tot 404,—aan eene zorgvuldige revisie onderworpen). — Verder raadpleegde ik: {{sc|d. livingstone, L. L. D., Fellow o. t. Fac. o. ph. a. surg. o. Glasgow, Missionary Travels in South Africa, London, 1857. (Hij reisde van de Kaap uit zoowel naar de meer bekende West — als naar de toen nog veel minder bezochte Oost-kust, en bragt in het geheel 16 jaren in het binnenland van Afrika door, alwaar hij zich thans op nieuw bevindt). — Houel, Histoire naturelle de deux éléphants, etc., Paris, 1803. (H. maakte eene bijzondere studie van de, in 1798, door de Franschen onzen stadhouder ontnomen, en met groote moeite en kosten naar Parijs getransporteerde, Ceylonésche olifanten, eenen mannelijken en eenen vrouwelijken, die reeds veertien jaren in Holland hadden geleefd. Hij was gedurende acht weken, soms geheele dagen, bij hen, sliep zelfs meermalen in hun verblijf, of waakte bij maanlicht, niet alleen om hen goed waar te nemen, maar ook om hen in alle houdingen af te teekenen, hetgeen hem dan ook uitmuntend is gelukt). — J. haafner, Reize te voet door het eiland Ceilon, 1810. (Ofschoon niet bekend om zijne groote waarheidsliefde en ook hier geenszins van overdrijving vrij te spreken, komt mij toch voor, dat hetgeen H. over de levenswijze van den olifant mededeelt, in het algemeen, hierop eene loffelijke uitzondering maakt). — H, barth, Reisen und Entdeekungen in Nord u. Central Afrika, 1857. — J. a. wahlberg, Levensgeschiedenis en reizen in Z.O. Afrika, in 1839 en 1854. — Anderson, Aventures et chasses dans 'l'Afrique Australe, 1850. — H. schlegel, Bijdrage t.d. Gesch. v.d. Olifanten, in Versl. en Meded. d, Kon. Akad., XIIe deel, 1ste stuk, 1861.—Chomel, Algem. Woordenboek, in voce Olyphant. — Suijker en verburg,