Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/296

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
274
STUDIËN OVER DEN OLIFANT.

dan zeer veel ouder worden!" [1]. Voorzeker is onze kennis omtrent dit punt ontleend aan de waarneming van den olifant in gevangenschap, — of liever in dienstbaarheid, — onder welke het bekend is dat hij, in den eersten tijd, aan vele zware en zelfs doodelijke ziekten en gebreken onderhevig is [2]. Maar blijft hij daarvan zoo geheel bevrijd in den wilden staat? En wat leert de ondervinding omtrent vele andere dieren, wier geslacht aan eene dergelijke dienstbaarheid van den mensch sedert eeuwen is onderworpen? Zouden onze huisdieren, zouden het rund en het paard in den vrijen toestand zooveel ouder kunnen worden dan in zamenleving met den mensch? De analogie pleit daarvoor geenszins, zelfs meer voor het tegendeel, Immers wat de beschaving is voor den mensch, is de domesticiteit voor het dier, en de ervaring heeft op statistieke gronden bewezen, dat de beschaving veeleer den levensduur verlengt, dan dat zij dien verkorten zou. Het komt mij uit dien hoofde niet waarschijnlijk voor, dat de wilde olifant tot een' zoo veel hoogeren ouderdom zou geraken, dan dien, welken men hem in den getemden staat, — wanneer hij daaraan eerst gewoon is geworden, — heeft zien bereiken.

Het uitwendig voorkomen van den olifant maakt geen behagelijken indruk. In het algemeen staat hij, althans bij oppervlakkige beschouwing, onder de "leelijke" dieren te boek. Zelfs hier echter geldt weder de spreuk: "dat men niet moet redetwisten over den smaak." Althans één der vurige bewonderaars van dit dier, de schilder zover, vond de twee door hem waargenomen, en in zijn pracht-plaatwerk vereeuwigde, olifanten "bepaaldelijk schoon" niet alleen, maar hij ergerde zich telkens, wanneer vele bezoekers, in zijne tegenwoordigheid, het tegendeel durfden beweren[3]. Behalve hunnen schijnbaar

  1. Cuvier zegt: il est probable, qu'il peut vivre, dans l'état sauvage jusqu'à près de deux siècles.
  2. Van de 138 gevangen olifanten toch, waarvan op Ceylon tot 1856 aanteekening is gehouden, zijn er, in het eerste jaar dat zij dienst deden, niet minder dan 72 bezweken! (tennent).
  3. Dit herinnerde mij aan een gezegde van den heer westerman, directeur van den Zoölogischen tuin te Amsterdam, bij gelegenheid dat ZEd. mij en eenige andere heeren uit Utrecht zijne pas aangekomen Hippopotami aanwees, en waarbij hij ook deze dieren, in zijn lofwaardig enthusiasme, "hoe langer zoo mooijer noemde, hoe meer hij ze aanschouwde.