Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/32

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
12
KLEUREN.

eenigen grond om de newtonsche theorie te beschrijven als een oude, bouwvallige burg, dien men lang voor onneembaar had gehouden en die dit nu niet meer was, maar hij vergiste zich grovelijk door te beweren, dat men dien nu ging afbreken om te zien, hoe wanordelijk en vervallen hij er van binnen uitzag, en vooral door te gelooven, dat hij één steen daarvan zou kunnen verplaatsen door het klein geweervuur van zijne spotternij. De tijd heeft dan ook dien grijzen burg volkomen gespaard, zijne fondamenten zijn verbeterd, een aantal nieuwe zalen zijn op- en aangebouwd geworden, maar het geheel heeft niet zulke verandering ondergaan, dat niet nog een groot aantal deelen zijn onveranderd gebleven om te getuigen van het magtig genie des eersten bouwmeesters.

Een tweetal dier nieuwe zalen zijn in de volgende bladzijden voor den lezer opengesteld. 't Is te hopen, dat het voorgaande hem den lust niet zal benomen hebben om daarin eens rond te zien.

 

 

Zoo als boven reeds is aangetoond, is het noodig; wil men een scherp begrensd kleurenbeeld door een prisma zien, waarin elke kleurstraal afzonderlijk en niet door anderen overdekt en dus daarmede vermengd kan worden waargenomen, dat men den bundel van wit licht, die men door het prisma ontleed wil zien,zoo smal mogelijk make. Meestal laat men dan daartoe ook zonlicht, door een spiegel in horizontale rigting terug gekaatst, gaan door eene spleet, gevormd door de vrij scherpe kanten van twee ondoorschijnende platen, die men naar willekeur elkander meer of min kan doen naderen, om die spleet meer of minder smal te maken. Maar al te smal is ook weder van een anderen kant hinderlijk; want daardoor wordt de hoeveelheid licht, en dus de kracht daarvan, in het kleurenbeeld te gering. Gelukkig, dat men een middel heeft gevonden, om zonder schade voor de scherpe begrenzing eene niet al te smalle spleet te bezigen, en dit is het gebruik van een verrekijker. Men plaatst dezen, uitgehaald als voor het zien van ver afgelegen voorwerpen noodig is, achter het prisma en na hem behoorlijk gerigt te hebben, ziet men daardoor het