Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/343

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
 

STUDIËN OVER DEN OLIFANT;

DOOR

A. W. M. van HASSELT.

(Vervolg van bladz. 277.)

 

 

Het is niet ten onregte, dat de olifant tot de dikhuidige dieren wordt gebragt, en ik zie geen voldoenden grond om hem, volgens enkele zoologen, in eene afzonderlijke orde te plaatsen, afge scheiden van den rhinoceros of zelfs van den hippopotamus, en alleen de laatsten, met nog enkele anderen, als eigenlijk gezegde »pachydermata" te beschouwen. Immers de huid-dikte van den olifant kan niet alleen tot twee Ned. duimen bedragen, maar vooral spreekt die door het hooge gewigt der huid in haar geheel genomen, dat tot 500 oude ponden en meer stijgen kan. De huid alleen van den grooten Indischen olifant van den zoologischen tuin te Amsterdam woog niet minder dan 1000 pond[1]! Niettegenstaande deze zware en dikke huid is de olifant veel aan uitslagen, ontvellingen en verzweringen onderhevig en is zijne huidgevoeligheid op verre na niet gering. Met een ligten druk van de punt zijner speer weet de cornac zijnen olifant te leiden en te bestraffen. Of nog eenvoudiger bereiken sommigen dit doel, door de werking van een ijzeren haakje, dat even als een huissleutel in den zak wordt gedragen. De oppasser van den Sumatraanschen olifant, in den dierentuin te Rotterdam, volgt de laatste gewoonte, en toont u aan, hoe hij in staat is, den zijnen daarmede in alle rigtingen te dwingen, vooral wanneer hij het haakje even boven of naast het oor aanzet. Ook aan de voeten zijn zij bijzonder

  1. Eens voor al doe ik opmerken, dat overal waar ik mij van dezen gewigtsnaam bedien, zonder meer, steeds het oude pond, niet het nieuwe, Nederl., wordt bedoeld.
1862.
21