Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/436

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
30
ALBUM DER NATUUR.

tieke trekken afteekenen op het gelaat. Derhalve kan men de wetten, die de uitdrukking der menschelijke physionomie bepalen, bestuderen door middel der spierwerking. Dit is een probleem, dat ik sedert vele jaren tracht op te lossen door zamentrekkingen van de gelaatspieren op te wekken door middel van elektrische stroomen, ten einde die spieren de taal der hartstogten en aandoeningen te doen spreken. De oplettende studie der partiële spierzamentrekkingen heeft mij de reden der lijnen, groeven en plooijen van het in beweging verkeerende gelaat geopenbaard. Deze lijnen, groeven en plooijen nu zijn juist de teekenen, die door hare afwisselende combinatiën tot de uitdrukking der physionomie dienen. Het is mij dus mogelijk geweest, door van de uitdrukkende spier op te klimmen tot de ziel, welke die spier in beweging stelt, het mechanisme en de wetten der physionomie te ontdekken. Ik zal mij niet bepalen bij het formuleren dier wetten; ik zal door middel der photographie de expressive lijnen van het gelaat gedurende de elektrische zamentrekking van zijne spieren voorstellen. Ik zal, in 't kort, door de elektrophysiologische analyse en met behulp der photographie de kunst doen kennen om naauwkeurig de expressive lijnen van het menschelijk gelaat te doen kennen." (Compt. rendus, Tom. LIII, pag. 1261).

Deze, zeker eenigzins emphatische, aankondiging schijnt zeker veel te beloven, vooral wanneer men in 't oog houdt, hoeveel het blijvend karakter der menschelijke physionomie (de doorgaande, eigenlijk individueel-karakteristieke physionomie, op welke lavater vooral het oog had) afhangt van den aard der heerschende hartstogten en van den doorgaanden gemoedstoestand. Doch ik vrees, dat de methode van duchenne niet in elk opzigt geven zal, wat men, afgaande op uitdrukkingen als "van de uitdrukkende spier tot de ziel (du muscle expressif à l'âme) op te klimmen" en dergelijke, grond zou hebben te verwachten. Uit die uitdrukkingen zou men afleiden, dat D. beweert te kunnen besluiten tot den toestand (affectie, passie enz.) der ziel uit de door bepaalde spiercontractiën voortgebragte gelaatstrekken. Maar hiertoe kan zijne methode‚ — zoo zij nergens anders in bestaat dan in het aangevoerde, — moeijelijk of in het geheel niet leiden. Zij kan alleen leeren: "de gelaatsuitdrukking, de gelaatsbewegingen, die men gewoon is te beschouwen als voortgebragt door dezen of genen gemoedstoestand, hangt af van de zamentrekking van deze of gene spieren" Om van den toestand der physionomie tot die der ziel te besluiten, moet het spel der eerste niet door een elektrischen stroom, maar door de ziel zelve veroorzaakt zijn. Bij duchennes proeven nu blijft de ziel geheel buiten de zaak. Eene nadere bekendmaking met den aard dier proeven zal intusschen het best leeren, in hoe ver de aangehaalde uitdrukkingen van D. op te vatten zijn in den zin, dien zij schijnen te bezitten.