hebben er eenige van geopend. Zij bevatten menschelijke geraamten, liggende op den blooten grond op den rug, met het hoofd naar het Oosten, de voeten naar het Westen en de armen langs het ligchaam uitgestrekt. Bij al deze geraamten vond men overblijfselen van herkaauwende dieren, benevens wapenen en andere voorwerpen. De wapenen zijn van been of van ijzer; de versierselen zijn van been, steen of koper; in een tumulus bevonden zich stukken aardewerk, in een anderen brokken van een berkenhouten vat. Al deze tumuli bevatten ijzer, afkomstig van door oxydatie vernielde wapens of andere voorwerpen. Een ander opmerkelijk feit is het volslagen gemis van brons; de metalen versierselen, door M. en von e. gevonden, zijn van gegoten koper, even als alle dergelijke voorwerpen, die men in Siberie in de kabinetten van liefhebbers van zeldzaamheden aantreft. — Wat de schedels betreft, niettegenstaande een vrij groot verschil in type, kunnen zij allen gerangschikt worden onder de brachycephalen. Even als de schedels van alle Mongoolsche rassen, bezit de omtrek van de orbita een vierhoekigen vorm. Evenwel gelooven beide reizigers, dat men later verschillende soorten van tumuli in Siberië zal moeten onderscheiden, en dat het voorbarig zijn zou om ze allen aan een en hetzelfde ras toe te schrijven. (Compt, rend., Tom. LIV, pag. 559).
Over zekere nieuwe beweegzenuwen van het doorschijnend hoornvlies schreef w. kuehne aan de Académie des Sciences. Sedert lang kende men zenuwdraden, die in de zelfstandigheid der cornea dringen, maar de ware terminatie er van was onbekend. Waarnemingen op de cornea van kikvorschen hebben geleerd, dat zij, na hun indringen in den omtrek der cornea, hun mergachtig omhulsel en dat van schwann verliezen en zich verdeelen en onderverdeelen, doch zoo, dat verscheidene secundaire takjes den hoofdtak verlaten onder een regten hoek, waarbij deze laatste niet dunner wordt; — dat voorts de bloote ascylinders, die eindelijk uit deze menigvuldige verdeelingen voortkomen, korrelig worden en zich verbinden met de draden van het protoplasma der hoornvliescellen, zoodat er waarschijnlijk geene enkele hoornvliescel is, die niet middelijk of onmiddelijk met zenuwelementen in verbinding staat. Deze zenuwen nu zijn eene soort van beweegzenuwen, want, wanneer men eene versche cornea van een kikvorsch door een geïnduceerden elektrischen stroom prikkelt, dan trekt zich het protoplasma van de celkern terug en vormt nieuwe filamenten, terwijl andere filamenten verdwijnen, een verschijnsel, dat geheel gelijkt naar de verschijnselen van zamentrekking, die men reeds in de vertakte pigmentcellen van vele dieren heeft waargenomen. Deze verschijnselen vertoonen zich ook dan, wanneer de inductie-stroom slechts op den beneden-