Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/468

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
62
ALBUM DER NATUUR.

Onbehaarde menschen in Australië. — "Het is," zegt de Sydney Empire. Feb. 19th. 1862, "reeds eenige jaren geleden, dat er een gerucht in omloop kwam aangaande zekere inboorlingen in het westen aan de overzijde der rivier Balonne, van welke gezegd werd, dat zij geheel onbehaard waren, zelfs op het hoofd ............ Gisteren hadden wij de gelegenheid ons te verzekeren, dat al de berigten daaromtrent volkomen waar zijn. De heer m'kay, zoo pas van de Balonne over Rockampton teruggekeerd, bezocht ons met een dezer inboorlingen. Hij is een jong man, naar m'kay gelooft omstreeks 16 à 17 jaar oud, maar die er zekerlijk veel ouder uitziet. Zijn hoofd is volkomen kaal, en er is ook geen spoor van haar op zijn geheele ligchaam te zien. De huid des schedels scheen zwart gestippeld, even als of de wortels van het haar nog aanwezig waren, doch m'kay verzekert, dat dit alleen de sporen zijn van een ouden lomp, dien de inboorling gewoon was op het hoofd te dragen. Maar dit opmerkelijk gemis van haar was niet eens noodig om te toonen, dat dit individu de type was van een ras, dat in physische eigenschappen geheel van de gewone inboorlingen van Australië verschilt. De geheele omtrek en uitdrukking van het gelaat, de hoofdvorm, de huidkleur en de lustelooze houding herinnerden dadelijk aan den Mongool. Zijne ligchamelijke ontwikkeling staat ver beneden die van den gezonden en levenslustigen inboorling van de overige deelen van Australië. Het groote, bewegelijke oog, de dikke lippen, de breede neus, de donker bruine huid worden bij hem gemist. Zijn gelaatsvorm scheen duidelijk Chineesch en het oog bevestigde dezen indruk. De huidkleur van dezen persoon is juist zulk een donker geelbruin als verwacht kan worden bij een afstammeling van Chinesche en oorspronkelijk-Australische ouders. De bende, waartoe hij behoorde, — want er is nog geen reden om deze een stam te noemen, — schijnt het land ten noord-westen van den Boven-Warrego te bewonen. M'kay heeft slechts zes of zeven zoodanige menschen op verschillende tijden gezien; ten minste één er van was eene vrouw, en één man was langer en sterker gebouwd dan de persoon, dien hij heeft medegebragt. Alle omstandigheden maken het zeer waarschijnlijk, dat dit opmerkelijke menschenslag de afstammelingen zijn van Chinesche visschers, die jaren geleden in de golf van Carpentaria gedreven of aan de kust van de Arafurazee geland zijn, bij de Australische inboorlingen zijn gebleven, en de physische eigenaardigheden van hun ras aan hunne afstammelingen hebben nagelaten."

Ref. heeft gemeend het berigt van de ontdekking van een geheel haarloos menschenras — de contrasten van de ruigharige Aino's, — niet te moeten terug houden, ofschoon hij zich volstrekt niet verwonderen zal, wanneer hij later verneemt, dat de beschreven persoon een ziekelijk voorwerp, of welligt de gansche zaak eene mystificatie geweest is. De afstamming van Chinezen