Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/50

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
30
DE JONGSTE ONTDEKKINGSREIS IN HET

Zuid-Australië kwam, had hij in Augustus nu en dan weder hevige regens.

Den 1 Januarij 1861 heeft stuart reeds zijn tweeden ontdekkingstogt naar het noorden van Australië ondernomen met het plan om in Junij of Julij terug te keeren. Men mag van dien kloeken reiziger verwachten, dat die togt nog meer dan de eerste zal bijdragen om ons met de natuurlijke gesteldheid van dit tot hiertoe zoo onbekende gedeelte onzer aarde nader bekend te maken.

Het spreekt van zelf, dat de ontdekkingen, op deze reis gedaan, een nieuw licht verspreiden over de vraag, wat er van de binnenlanden van Australië in de toekomst te wachten is.

Over de waarde dier binnenlanden werd al zeer verschillend geoordeeld. Terwijl b.v. crawford onlangs nog in eene zitting van het Londensche geographisch gezelschap verklaarde, dat het voor de wetenschappelijke wereld genoegzaam bewezen was, dat het binnenland van Australië niets dan eene wilde woestijn is, wenscht sir roderick murchison Australië geluk met de ontdekking van een voor de kolonisatie wonderbaar geschikt gebied in zijn binnenland. Het eene is zoowel overdreven als het andere. Hoe toch kan men een land als eene woestijn beschouwen, hetwelk een groot aantal bronnen bezit, overvloedig voedzaam voedergewas en krachtige boomvegetatie voortbrengt en reeds in zijn natuurstaat overal ingeborene volksstammen voedt? De wanhopige toestand, waarin stuart zich somtijds bevond, en die een ongunstig licht op dit land zou kunnen werpen, kwam grootendeels daarvan, dat hij de eerste was, die het betrad. Hij moest zonder de minste plaatselijke kennis, zonder eenigen gids, als in het duister naar het voor reizigers zoo onmisbare water zoeken.

Elke togt in geheel onbekende streken heeft uit den aard der zaak met groote bezwaren te kampen. Diezelfde omstreken van het Torrensbekken, welke eyre voor onbereisbaar hield, zijn tegenwoordig met de kudden der kolonisten bedekt. Maar van de andere zijde kunnen wij niet verwachten, dat de door stuart bezochte streken bijzonder geschikt zijn voor de eigenlijk gezegde kolonisatie. De akkerbouw zal wel op zijn hoogst alleen in die streken mogelijk zijn, waar eene kunstmatige bewatering der velden bewerkstelligd kan