DE WEYMOUTHS-PIJN.
Een van de allerschoonste, bij ons gekweekte, sparren, door zijnen snellen wasdom op zandigen grond, even als door zijn op een afstand fluweelachtig fraai blaauwachtig groen, voor buitens enz, zeer bemind, is de Weymouths-pijn (Pinus Strobus). Van alle andere sparren of dennen, welke bij ons voorkomen, is hij gemakkelijk te onderscheiden door zijne fijne bladen, die, telkens 5 bij elkander, uit één punt voortkomen en door zijne rolrondachtige, uit zeer hol staande stompe schubben zaämgevoegde dennekegels, op welke alzoo de naam van sparappels, die men aan andere vruchten van dennen wel eens hoort geven, zeer slecht zoude passen. De boom groeit zeer hoog, doch het hout is poreus, ligt en minder duurzaam dan dat van den gewonen of groven den (Pinus sylvestris), de Kiefer der Duitschers, die aan zijne gepaarde bladen, niet nedergebogen takken en kegelvormige, naar beneden gerigte vruchten zeer goed te onderscheiden is, en die voor de beteeling van heidevelden de allerbeste is, leverende uitmuntend hout, ook voor masten enz, zeer geschikt. Het ligte van het hout van den Weymouths-pijn maakt het echter voor dakwerk aanbevelenswaardig. Ook lijdt de boom minder van insekten dan andere Naaldboomen.
In Nederland verhaalt men elkander, dat de Weymouths-pijn door Lord weymouth in de vorige eeuw ergens in Zwitserland ontdekt en vandaar medegebragt zoude zijn. Anderen leiden den naam af van de Weymouths-baai, aan de zuidkust van Engeland, in de meening, dat de boom daar in het wild zoude groeijen en den naam dier plaats behouden hebben. In een zeer lezenswaardig stuk over Kanada, in de Revue britannique 1861, p. 1161, vonden wij echter den waren oorsprong van dien naam naauwkeurig opgegeven. Kanada is zeer rijk aan verschillende soorten van naaldboomen. Van de 114 bekende soorten van het geslacht Pijn (Pinus) zijn er niet minder dan 21 uit dat land of de landstreek bij de Hudsons-baai oorspronkelijk. Daar groeit de fraaije balsempijn (Pinus balsamea), die in Nederland ook wel eens voorkomt, veel gelijkende op de zilverspar of edelden, maar met opwaarts gebogene bladen, die bij de zilverspar nagenoeg waterpas staan. De zwarte spar, die groote overeenkomst heeft met onzen gewonen of fijnen spar, en de witte Kanadasche