Pagina:Album der Natuur 1862.djvu/85

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
 

HET ZILVER;

DOOR

G. F, van LIMBORCH van der MEERSCH,

Kapitein-Ingenieur.

(Vervolg en slot van blade. 53.)

 

 

Wij willen nu overgaan tot een niet minder belangrijk gedeelte der geschiedenis van het zilver. Wij hebben het nu (bij manier van spreken) zoo als het uit de smelterijen komt; laat ons nu nagaan, hoe het voor ons gebruik geschikt gemaakt wordt en hoe men zich overtuigt, dat men bij den koop van zilveren voorwerpen goede waar voor zijn geld bekomt, en hoe, dat het geld zelf goed is.

Vroeger zagen wij reeds, dat het zuiver zilver te zacht is om als zoodanig voor huisraad, sieraden of munten te kunnen dienen; het zou te spoedig afslijten, vervormd worden en zijne scherpe randen en hoeken verliezen. Het wordt dan daarom ook altijd met eenig koper gealliëerd, waardoor het meer hardheid verkrijgt. Deze alliages kunnen zeer verschillend zijn, en de hoeveelheid zilver daarin voorhanden wordt gehalte genaamd. Naar mate een alliage meer zilver bevat, is het van beter of hooger gehalte. Eene staaf bij voorbeeld, die op 1000 deelen 900 deelen zilver bevat, wordt gezegd een gehalte van 9001000 te hebben.

Het koper, wanneer het met zilver geällieerd is, heeft invloed op de kleur van dit laatste, welke niet zoo geheel wit is, als die van het zuiver zilver. Gewoonlijk geeft men aan voorwerpen van weelde de kleur van het zuiver zilver terug, door eene bewerking, welke men de witmaking noemt. Hiertoe wordt het voorwerp donkerrood gloeijend gemaakt, waardoor het koper aan de oppervlakte geoxydeerd wordt, dompelt men dan het voorwerp in verdund salpeterzuur of in

1862.
5