Naar inhoud springen

Pagina:Algemeen Handelsblad vol 106 no 34562 Avondblad Menschen, die ik ontmoette.djvu/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

MENSCHEN, DIE IK ONTMOETTE



Siegmund Freud.


SIEGMUND FREUD, die vurige aanhangers en felle tegenstanders heeft, had, lang voordat hij naam maakte als grondlegger der „dieptepsychologie”, waarover thans zoovele werken bestaan, dat men er een flinke bibliotheek mee zou kunnen vullen, al belangrijk wetenschappelijk werk gedaan, door een verhandeling over een plantenfamilie te schrijven. De naam daarvan is mij natuurlijk ontgaan. In 1885 kreeg hij een reisstipendium en ging naar Parijs, waar ik hem in de Salpetrière, bij de colleges van prof. Charcot ontmoette. Hij was toen nog een onbekende, die opging in de massa.
Toen hij naar Weenen terugkeerde en in een vergadering van medici verslag uitbracht van wat hij bij Charcot gezien had, geloofde men hem niet en men weigerde hem voordrachten te houden in de universiteitslokalen, zelfs werd hem de toegang tot het laboratorium voor hersenanatomie ontzegd. Hij trok zich terug van de medici, wier vergaderingen hij tientallen jaren niet bezocht.
Toen ik hem terug zag, kende hij mij, zoovele jaren na de kennismaking in de Salpetrière niet terug, hetgeen zoo vreemd niet was, daar mijn haar intusschen wit geworden was; bovendien had ik sinds die eerste ontmoeting mijn baard opgedaan.
Op een of ander congres was het dat ik hem sprak. Ik was vroeger verzot op congressen, niet alleen om de vele geleerdheid, die men er te hooren krijgt, maar ook om de meestal goede maaltijden die men congressisten pleegt aan te bieden.
Freud had een voordracht gehouden over traumatische neurosen, maar het kan ook wel over het ontstaan van paranoia geweest zijn of over nog iets anders en toen hij gereed was werd de middagpauze gehouden. Tal van menschen wilden hem aanspreken, maar hij liep met voortdurende afweergebaren, nu eens met een hand, dan weer met beide handen, door. Hij zag er zeer vermoeid uit en het was alsof zijn handen spraken: laat mij met rust! Laat mij toch met rust!
Freud is een groote man, met korten, witten baard en een zachtmoedig gezicht, waarop ernst en denken hun stempel hebben gedrukt. Maar zijn geheele wezen laat, ook als hij geen hinderlijke volgers van zich afwuift, den wil tot ongenaakbaarheid zien. Dit is misschien wel een gevolg van de meedoogenlooze bestrijding,



die zijn leer te verduren heeft gehad en nog verduren moet; voor een deel waarschijnlijk ook, doordat al te velen met vragen om inlichtingen tot hem komen, want uit vele landen en werelddeelen zijn medici tot hem gekomen, om van hem te leeren. Daar sommige lezers het misschien wel aardig vinden eens te zien, hoe het handschrift van den man, die vermoedelijk de beroemdste Weener is, er uit ziet, laat ik hier een facsimile van een der brieven, die ik van hem ontving, afdrukken. Over zijn theorie zal ik hier geen oordeel uitspreken; ik ben op dat gebied volslagen vreemd, maar het schijnt mij toe, dat Siegmund Freud — enkele jaren geleden kreeg hij den Goethe-prijs — een der belangrijkste persoonlijkheden op zielkundig gebied is en ik acht het volstrekt niet onmogelijk, dat het nageslacht hem evenzeer vereeren zal als wij het den grooten Pinel doen, die de krankzinnigen van de boeien en kettingen verloste omstreeks het jaar 1800, al geloof ik, dat Freuds theorie......
Hij zelf is van oordeel, met vele dingen een begin te hebben gemaakt.

En nu we den vriendelijken nieuwjaarsgroet van prof Freud gezien hebben — hij schreef mij dien op 6 Jan. 1913 — wil ik, voordat ik eindig, nog even zeggen, dat ik dr. Jung uit Zürich en dr. Alfred Adler, die beiden uit de school van Freud zijn voortgekomen, ook persoonlijk ken en misschien laat ik hun handschrift wel eens zien en dan vertel ik er wel een en ander bij — tenminste als het mij niet door mijn witbesneeuwde hoofd gaat.
Dr. Jung leerde ik kennen zoowaar al weer op een congres, in ik weet niet meer welke hoofdstad van welk land. Zoodra hij begon te spreken over het onderwerp, dat hij in het programma had laten aankondigen, wilde iemand, wien het onderwerp zeker niet behaagde, hem beletten te spreken. Ik ben toen, als lid van het congres zoo vrij geweest, mij met het geval te bemoeien, daar ook anderen hem in de rede begonnen te vallen. Jung kreeg nu ook aanhang en hij kon spreken en de anderen, die hem niet wilden hooren, gingen de zaal uit. Uit vriendelijkheid stuurde hij mij later een zijner werken, dat ik met belangstelling las, al is het mijn terrein niet.
Dr. Alfred Adler heb ik leeren kennen...... neen, eens niet op een congres, maar in Café Central in Weenen.

Hoe dat ging, hoop ik later nog eens te vertellen.

Voor ditmaal besluit ik

met vriendelijken groet.
Dr. LINKERHOEK.