Pagina:Algemeen Handelsblad vol 106 no 34699 Zaterdagavond-bijvoegsel p 04-05.pdf/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5
Zaterdagavond-bijvoegsel van het Algemeen Handelsblad.



bibliotheek, dus de „voorraadschuur” van de eigenlijke leeszaal te scheiden.

Ook pronkzucht spreekt een woordje mee.

Aan de Barokperiode danken wij de weelderige pronkzalen die als boekerij dienst deden. De meest luisterrijke voorbeelden zijn in dit opzicht wel de door Hereza in het Escuriaal ingerichte boekenzaal en de Ambrosiana in Milaan. Hoewel ook voor dien tijd herhaaldelijk een bibliotheek alleen maar werd gesicht om het Hof meer glorie te verleenen, was dit bij de toen heerschende pronkzucht toch in véél sterkere mate het geval. Duitschland was toentertijd het centrum van den internationalen boekhandel, een voorrecht, waaraan de dertigjarige oorlog een einde heeft gemaakt. Ook de Duitsche bibliotheken, welke voorheen alle een goede reputatie genoten, werden toen door buitenlandsche boekerijen overvleugeld. Wij noemen in dit verband, behalve de in het Escuriaal ondergebrachte verzameling, de Parijsche boekerij van kardinaal Mazarin, waarover men sprak als „het achtste wereldwonder”. Veertigduizend in marokijnleer gebonden deelen stonden ter beschikking van het publiek. Deze bibliotheek was overigens ingericht naar het voorbeeld van de [bibliotheken?] in Engeland.
De Bibliothèque du Roi, die als de grootste boekerij ter wereld bekend stond, verleende Frankrijk jarenlang op het gebied van het bibliotheekwezen een zeker overwicht.
En toch.... hoe ijverig men ook bezig was om de collecties uit te breiden, hoeveel tijd, geld en moeite men zich ook getroostte om de bibliotheken op peil te houden en te verrijken, ten slotte waren het niet anders dan boekenshows, rariteiten verzamelingen of, in het gunstigste geval, een mengelmoes van pronkzucht en vlijt. Alleen de hoogste en invloedrijkste kringen uit de maatschappij hadden er daadwerkelijk belangstelling voor.
Als op het einde van de zeventiende eeuw alom in Europa een ware bouwrage ontstaat, werpt iedereen zich op de bibliotheken. Aan de hoven zoo goed als in de kloosters, in kasteelen, patricierswoningen en gemeentehuizen richt men boekerijen in, die nog

Een gedeelte van de groote zaal in de National Bbiliothek te Weenen.

heden ten dage onze bewondering hebben. De bibliotheek werd het centrum van het mondaine leven, maar daarnaast ook de plaats waar men bij voorkeur politiek bedreef of zich in cultureele onderwerpen verdiepte.
Dergelijke bibliotheken zijn vrijwel de eenige zichtbare, voor ieder begrijpelijke imposante, getuigen niet alleen van de ontwikkelingsgeschiedenis der boekerijen zèlf, maar ook van het geestelijke leven uit die dagen.

Van de antieke en vroeg-christelijke bibliotheken bleef, jammer genoeg, zoo goed als niets bespaard. Van die uit de middeleeuwen vinden wij nog enkele voorbeelden in Italië (Genua), in Nederland (Zutphen) en in Engeland (Hereford Oxford). Duitschland bezit nog slechts een paar lezenaars in Silezië (Goldberg). Voor de rest moeten wij ons behelpen met beschrijvingen uit dien tijd in woord en beeld. Daarentegen zijn van de in den Barok- en Rococotijd gestichte bibliotheken tot op den huidigen dag een groot aantal bewaard gebleven. Zij mogen ons dan al in de eerste plaats imponeeren door hun weelderigen stijl en kostbare decoratie, de boeken mogen door hun aantal méér dan door hun waarde indruk maken, desniettemin leeren deze vaak buitengewoon rijke zalen ons wat menschelijk vernuft en menschelijke cultuur in de dagen van hun ontstaan vermochten te presteeren. Immers niet alleen, dat de grootste kunstenaars uit hun tijd de teekeningen voor dergelijke bibliotheken ontwierpen, maar ook schilders, beeldhouwers en tal van wat wij tegenwoordig „binnenhuis-artisten” noemen, vonden hier de gelegenheid om hun vleugels uit te slaan.

Pas in de negentiende eeuw wordt de bibliotheek weer wat zij in de Oudheid was, wat zij ook eigenlijk dient te zijn, een plaats waar men zich aan ernstigen, vaak wetenschappelijken, arbeid kan wijden en waar materiaal wordt bijeengebracht dat, niet in de eerste plaats door kostbaarheid of zeldzaamheid de aandacht vraagt, maar dat vooral zijn waarde ontleent aan het feit, dat het een zoo compleet mogelijk geheel, vormt. De kern was overal aanwezig en waar de bezittingen der kloosterlingen in handen van den staat overgingen, kregen reeds bestaande of nog op te richten nationale staats- en landsbibliotheken de beschikking over een schat aan nieuw materiaal.
De dwang door Frankrijk den uitgevers opgelegd om dergelijke instellingen exemplaren van hun uitgaven af te staan, werd ook in andere landen overgenomen; en steeds grooter werd het aantal goed geschoolde bibliothecarissen. Ook particuliere verzamelaars gingen meer en meer beseffen dat een op wetenschappelijken grondslag gebaseerde bibliotheek de voorkeur verdient boven een kostbaar en doelloos dilettantisme. Niet alleen dat de bibliotheken hun deuren openzetten voor alle rangen en standen in de maatschappij, maar men zorgde ook voor zindelijke, gemakkelijk te overziene boekerijen, in tegenstelling met vroeger toen zelfs de meest weelderig ingerichte bibliotheken praktisch vaak onbruikbaar bleken terwijl bovendien de zindelijkheid er veel te wenschen overliet. Van hoe oude oorsprong onze boekerijen dus ook mogen zijn, de negentiende eeuw komt de eer toe, het ideaal van de oudheid in dit opzicht het meest te zijn benaderd, terwijl bovendien ook de eerste volksbibliotheken, een novum op dit gebied, in dat tijdperk zijn ontstaan.

„La Belle Otéro”

Een dorpskind, dat wereldberoemd werd.



En sieraden schonk aan het beeld in een Spaansch kerkje.

EEN klein, wild meisje uit een nietig, Spaansch dorpje zou eens — zij het voor niet langen tijd — een wereldberoemden naam krijgen. En een beeld uit de kerk van dat dorpje, een beeld van de Moeder Gods kreeg van haar de mooiste gewaden van zijde en goud doorweven brokaat; kreeg ook de prachtigste sieraden, zoo kostelijk, zoo schitterend, dat de beelden uit de omringende dorpen kleeren en tooi te leen kregen uit het kerkje van Puente Volga, als er processie werd gehouden.
In dat dorpje dan, waar het mooie beeld in de kerk staat, woonde een jongen van zestien jaar, wiens ouders tot de best gesitueerden van de streek behoorden. Ze leefden van wijnbouw en olijventeelt, en ze hadden veel werkvolk voor den arbeid in hun schuren en op het veld. Tot dat werkvolk behoorde ook een meisje, nogal slordig, nogal vuil in haar gezichtje, maar ondanks dat een opvallend mooi kind.
De zestienjarige jongeman kreeg een aanval van kalverliefde, het mooie meisje behoorde niet tot de bedeesden en op een kwaden dag kwam mama er achter, dat er een scharrelpartijtje was tusschen haar zoon en een der leden van haar personeel. Het meisje kreeg de schuld en werd, na een vermaning, die lang niet malsch was, op staanden voet ontslagen.
Zij durfde niet naar haar eigen huisje terug te gaan, bang voor het onvermijdelijke standje en de even onvermijdelijke kastijding, die haar moeder haar zeker zou geven. En dus wist zij niet beter te doen dan weg te loopen naar de naastbijgelegen stad, waar zij eerst door handenarbeid des kost verdiende en waar ze al heel gauw de aandacht trok door haar opvallend knap gezichtje. Zij liep nu niet meer ongewasschen en onverzorgd rond, zij kleedde zich beter en het duurde niet lang, of een rijke Engelschman, die „Asschepoestertje” het hof maakte, zorgde er voor, dat ze zich nog beter kon verzorgen. Met dezen vriendelijken beschermer trok ze naar Engeland, waar hij haar al gauw begon te vervelen. Ze wilde meer van de wereld zien en nam dus met beide handen het voorstel van een Franschman aan, om hem te vergezellen naar Parijs, waar hij haar zou laten leeren dansen. Want dansen was haar ideaal.
In de Seinestad werd haar talent ontdekt. Ze ging van het eene theater naar het andere, werd eerst bekend, later beroemd. En ze ging den weg van alle sterren, tot ze het hoogtepunt van glorie had bereikt, tot de heele wereld bewonderend den naam noemde van Carolina Otéro.
Het duurt lang, voordat de reputatie van een tooneelster is doorgedrongen tot een dorpje als Puente Volga. In dat zelfde nest woonde nog altijd dezelfde, eens zoo verliefde jongeling, die nu allang een ingetogen mensch was geworden. Op een goeden dag las hij in zijn dorpskrantje een artikel, waarin verteld werd over zijn gewezen vriendinnetje, dat nu beroemd was geworden. Zij moest het zijn, daar viel niet aan te twijfelen, want ook op het tooneel droeg zij nog haar ouden naam en bovendien vermeldde de krant met begrijpelijken trots, dat de beroemde danseres in de provincie Pontevedra geboren was.

Haar oude vriend voelde zijn hart warmer kloppen, sentimenteele gevoelens kwamen in hem op en hij schreef haar een enthousiasten brief.
Dit schrijven wekte — misschien voor het eerst in langen tijd — bij de gevierde danseres herinneringen aan het dorpje, waar zij geboren was. Kort daarna ontving haar moeder een postwissel, zusjes en broertjes kregen allerlei cadeautjes toegestuurd, zelfs ooms en tantes werden niet vergeten en allen beloofde zij meer, véél meer. Want zij was nu rijk.
Het bleef geschenken regenen en al spoedig was de danseres de weldoenster van haar geboortedorp geworden.

De brief van haar jeugdvriend had zij op vriendelijke wijze beantwoord. Kort daarna arriveerde in Puente Volga een lijvig pakket aan zijn adres en toen hij het open maakte vond hij er, tot zijn verrassing, een weelde in aan zijden weefsels, brokaatstoffen, fluweel en kostbare kanten, kortom alles, waarop vrouwen zoozeer gesteld zijn. Het mooiste ervan was bestemd, zoo luidde een briefje, dat erbij gesloten was, om er kleeren van te maken voor de Heilige Maagd van Puente Volga.

Carolint Otéro in een van haar dansen, zooals die, dertig jaar geleden, geweldigen opgang maakten.

Sinds dien tijd draagt „Nuestra Señora de Puente” de prachtige kleeren, haar geschonken door „La belle Otéro” en de vreemdeling, die dit stille oord met een bezoek vereerd, wordt, als hij het beeld in de kerk heeft bewonderd, meegenomen naar het kleine, bescheiden huisje, waar „La belle Otéro” geboren is, die nu als een bedaagde matrone van de door haar verdiende sommen ingetogen leeft in Marseille en graag babbelt over haar roem en haar schoonheid, die beide vergankelijk bleken.

Anecdotes van Beroemdheden.

Gilbert dirigeerde een van zijn operettes in een Engelsche badplaats. In de pauze wendde de componist zich tot de musici met de opmerking: „In een zoo klein orkest als het uwe dienen trommel en slagwerk bescheidener te zijn. Wilt ge wel gelooven, mijne heeren, dat ik af en toe de violen niet eens kan hooren.”
En daarop zegt een van de orkestleden: „Mr. Gilbert, dat is een felicitatie waard.”