Pagina:Algemeen Handelsblad vol 107 no 35008 Avondblad KUNST.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
KUNST

NEDERLANDSCHE ITALIANISEERENDE MEESTERS.


Schilderijen en teekeningen der 16de en 17de eeuw.
Uit musea en particulier bezit.

TENTOONSTELLING IN ARTI.



 „In Rome leert men eenvoudig groot te zijn,” heeft dr. Schaepman gezegd en zoo moeten ook onze romaniseerende en italianiseerende schilders er over gedacht hebben die in de 16de en 17de eeuw vol geestdrift de tocht aanvaardden naar het klassieke Zuiden. Geestdrift alleen is echter niet genoeg; men moet den aanleg tot een breeder wereldaanschouwing in zich hebben wil men in verkeer met het vreemde, het groote, niet den eenvoud prijs geven van eigen, op het innige gerichten levenszin. Velen onzer landgenooten verging het zoo: het uiterlijk gebaar der Italiaansche kunst konden ze nabootsen, de ziel bleef hun verborgen.
 De tentoonstelling in „Arti” legt hiervan een sprekend getuigenis af: buitensporig van omvang, luid van kleur, woelig van compositie zijn de groote tafereelen waarop groote gebeurtenissen uit bijbelsche of heidensche historie staan afgebeeld, door schilders als Hendrick Goltzius, Hendrick ter Brugghen, Abraham Bloemaert, Anthonie van Blokland, Gerard Houthorst, Dirck van Baburen, Paulus Bor. De meesten dezer zijn uit Utrecht afkomstig, de oude bisschopsstad, met haar vele kerken en haar Roomsche tradities, die het brandpunt was der italianiseerende beweging. Van daar uit trok in 1508 Jan Gossaert, in het gevolg van bisschop Filips van Bourgondië, naar Italië, en verbleef er meer dan tien jaar.
 Zijn leerling Jan van Scorel, die zijn voorbeeld volgde, werd te Rome in dienst van den Utrechtenaar Paus Adriaan, conservator van het Belvedere. Ook Maarten van Heemskerck, Uit Scorel’s atelier, aanvaardde de groote reis.

 Aan Scorel heeft het verblijf in het verre land geen schade gedaan: de innigheid en de rust der Primitieven waren te diep bezonken in zijn hart om door het vreemde te worden vertroebeld of geschonden. Zijn werk is bekend uit onze musea. Hier hangt van hem, naast een tweetal van zijn vroege portretten, die nog geheel het karakter van Hollandschen eenvoud dragen, het schoone stuk met de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan, dat de beste eigenschappen van den Hollandschen schilder: natuurlijkheid en innigheid, vereenigt met de edele verbeelding en den grooten stijl der Italianen.

JOACHIM WTTEWAAL: Zelfportret.

 Het zuivere evenwicht der compositie, de souplesse van het lijnenspel, de fijne zilvertoon van het diepe licht, verleenen dit meesterwerk een waarlijk klassieke schoonheid.
 Niet op zijn best is Maarten van Heemskerck vertegenwoordigd met een woelige „Geboorte van Christus” en een mansportret dat geenszins de volle maat geeft van zijn toch wel respectabel kunnen. Zijn teekeningen laten hem meer recht wedervaren, zooals het fijne blaadje met het „Gezicht op een havenstad”. Voortreffelijke teekenaars moeten deze italianisanten zijn geweest, wier fijne stift zich nog verscherpte in de heldere, de contouren sterk

 De lateren: Bloemaert en zijn school, vertoonen meest weinig eigen karakter. Hun kleuren zijn bont, hun vormen hard, hun religieuse of mythologische voorstellingen gemaniereerd eh zoetelijk. Een groot man in zijn stad Utrecht was Joachim Wttewaal, wiens zelfportret we hierbij afbeelden. Hij leerde de beginselen van zijn kunst bij zijn vader, die een der vele daar destijds gevestigde glasschilders was en maakte, teruggekeerd van zijn studiereis in Frankrijk en Italië, de ontwerpen voor twee ramen in de Goudsche kerk van Sint Jan. Het St. Lucasgilde hielp hij oprichten, in het bestuur der stad bekleedde hij een eervolle plaats. Een mooie man, een zelfbewust en deftig burger, moet hij zijn geweest, zooals we hem zien op zijn portret, met zijn schildergerief en zijn wapen, waaronder zijn lijfspreuk: „Non Gloria sed Memoria” te lezen staat.
 Maar Poelenburg, zijn stadgenoot, was een fijnling, die niet vergeefs aan het hof van den groothertog van Toscane had verkeerd. Zijn kleine schilderijen met nimfen en godinnen bekijken we thans nog met pleizier. De naakten zijn glanzend en soepel, en sierlijk is hun spel in zijn arcadische landschappen vol tintelend licht. De tentoonstelling bevat van hem vier schilderijen, o.a. een „Cephalus en Procris” van bijna Fransche charme.
 Fransch gericht, in den trant van Claude Lorrain, zijn de landschappen van Bloemaert’s leerling Both, een schilder die zich in de zonnige zuidelijke natuur volkomen thuis moet hebben gevoeld. Een „Italiaansch landschap’ en het hier bij gelegenheid van de opening der tentoonstelling gereproduceerde „Landschap toet figuren” zijn als gedrenkt in warm-gouden avondgloed. Bij de teekeningen is van hem een bevallig „Landschap met herders”. Ook Claes Berchem, die lang in Italië moet zijn geweest, bekoort door zijn luchtige voordracht in een „Herderstafereel” en een reeks levendige teekeningen.
 Smakeloosheden als „Het Parelsnoer” van Jan van Bijlert, „Amor en Psyche” van Boëtius van Everdingen, „De Waarzegster” van Paulus Bor, „Vertumnus en Pomona” van Paulus Moreelse — den voornamen portrettist — bewijzen, hoe, ondanks ervaring en kundigheid, velen onzer „bentvogels” weinig van de ware grootheid en schoonheid der Italiaansche voorbeelden hebben begrepen.
 Door het „Winterlandschap” van Asselyn, met Italiaansche ruïnen, — men kent zijn geweldige „Zwaan” in het Rijksmuseum, — waait een echte Noorderstorm en door de kleine schilderijen van de Vlamingen Paulus Bril, Hendrik van Cleve en Tobias Verhaegt, vaart een wind van verbeelding, die meer aan het eigene dan aan het vreemde dankt, — en dit geeft hun werken, ondanks een zekere tweeslachtigheid, het verrassend accent.

 Alleen reeds om de groote verzameling teekeningen is de tentoonstelling een bezoek waard, te meer daar ze in hun kleurlooze soberheid vaak een sympathieker kant van het talent van hun makers belichten dan de schilderijen. Een volledig overzicht van de ver over de honderd exemplaren zou hier geen zin hebben; de bezoeker make voor zich zelf een bloemlezing uit de mooiste, waartoe toch zeker behooren de „Italiaansche huizengroep” van Asselyn, de bucolische landschappen van Berchem en Both; de scherpzinnige „Plantenstudie” en de kernige mansportretten van Goltzius; de statige triomfstoeten en het reeds genoemde stadsgezicht van Maerten van Heemskerck; de „Engelenburcht te Rome” van W. van Nieuwland; de „Hazenjacht” van Barend van Orley; de landschap- en figuurstudies van Adriaen van de Velde, wiens hier geëxposeerde „Mariaboodschap” uit het Rijksmuseum een koelen, academischen geest zou doen vermoeden, het „Gezelschap met paarden bij een bron” door Hendrik Verschuring, het blijmoedige open „Landschap” met bergen en waterloopen door Theodoor Wilkens, de „Piazza delle Bocca della Verita te Rome” door Caspar van Witel en de „Hosteria al div. S. Lorenzo” door Thomas Wijck, — bevallige blaadjes, waaraan de makers allicht weinig beteekenis hebben gehecht, maar die wij op den dag van heden met meer liefde bezien dan hun veelal pompeuze schilderijen.

M. V. 


JAN VAN SCOREL: De barmhartige Samaritaan.

MIDDELEEUWSCHE FRESCO’S

Te Idensen ontdekt.

 In de dorpskerk van Idensen (Hannover) zijn middeleeuwsche wandschilderingen gevonden die, naar het zich aanzien laat, van hooge waarde blijken zullen. De kerk van Idensen is een Romaansch bouwwerk uit het begin der 12de eeuw; ze bevat het graf van bisschop Sigvart van Minden, die waarschijnlijk de fresco’s liet vervaardigen door schilderende Benedictijner monniken uit het klooster te Helmanshausen, waarmee hij in nauwe betrekking stond. Het klooster was destijds een belangrijk centrum van kunst en cultuur in Noordwest-Duitschland.
 De fresco’s hebben onder een latere overschildering niet geleden. Ze kwamen onbeschadigd te voorschijn. Ze vertoonen den overgangsstijl waarin Byzantijnsche invloeden zich met nationale elementen in de schilderskunst verbonden.



INTERN. MUZIEKFEEST TE FLORENCE

Voorjaar 1935.

 Uit Florence wordt ons gemeld, dat het programma voor de muziekfeesten, welke het volgend voorjaar te Florence zullen plaats vinden, thans is vastgesteld. Deze feesten zijn de voortzetting van de „Maggio musicale Florentino” van dit jaar.
 Behalve een groot aantal moderne Italiaansche composities zullen ditmaal o.a. de volgende opera’s worden uitgevoerd: Rossini’s „Mozes”, Verdi’s „Ernani”, Bellini’s „Norma” en Monteverde’s „Orpheus”. Laatstgenoemde opera zal, onder Reinhardt’s regie, in de Boboli-tuinen worden uitgevoerd. Bruno Walter zal Mozart’s „Ontvoering uit het sérail” dirigeeren, terwijl verscheidene der eerste krachten van de Weensche Staatsopera zullen medewerken; voor Ramcau’s „Castor en Pollux” zijn artisten van de Parijsche Opera geëngageerd. Voorts zal op de Piazza della Signoria, waar Savonarola werd verbrand, Rino Alessi’s drama „Savonarola” worden opgevoerd met de muziek van Respighi, onder regie van den bekenden Franschen tooneelhervormer Jaques.
 Voorts vermeldt het programma o.a. uitvoeringen van Haydn’s „Jahreszeiten”, gedirigeerd door Vittorio Gui, van de Mattheus-Passion en van Bramh’s „Requiem”, onder leiding van Furtwängler.
 Het muziekfeest zal den 21sten April aanvangen.



GRÉBANS PASSIE-SPEL

Opvoering te Laon.

 Te Laon in Noord-Frankrijk is een opvoering gegeven van het laat-middeleeuwsche Passie-spel „Le Vray Mistère de la Passion” van Arnould Gréban, dat omstreeks Paschen van dit jaar ook te Amsterdam is vertoond onder leiding van Frank Luns. De Fransche voorstelling geschiedde in de openlucht en de vertolkers der hoofdrollen waren beroepsacteurs. De Christus-rol werd vervuld door Romuald Joube van de Comédie Française, die van den aartsengel Michaël door Fanny Robiane, die onlangs ook te Rome in de Fransche Racine- en Corneille-opvoeringen is opgetreden onder regie van Pierre Aldebert die ook dit Passie-spel leidde en die zelf de rol van Satan speelde.
 Max Frantel de criticus van „Comoedia” noemt de voorstelling „subliem en schoon als het Adagio van Beethoven’s Negende Symphonie”.



MUSEUM VAN BEELDENDE KUNST TE BATAVIA

 De Bataviasche Kunstkring stelt zich voor, zoo meldt het „Bat. Nbl.”, een museum van beeldende kunst te stichten, waarin collecties en ook kleinere bruikleenen tijdelijk zullen worden opgenomen, — dit in verband met de belangwekkende zending kunstwerken van den heer Regnault.

 Dit bruikleen zal, volgens een door den Bond van Kunstkringen in Nederl.-Indië ontvangen bericht, zeven en veertig schilderijen bevatten. De heer Regnault heeft hierbij bepaald, dat ze slechts in de indertijd voor het „Museum van Beeldende Kunst” ingerichte en goedgekeurde zalen in het gebouw van den Bataviaschen Kunstkring mogen worden geëxposeerd.

 De Kring hoopt hier op de medewerking in Indië en moederland van verzamelaars, kunsthandelaars, schilders en museumdirecteuren. Zijn doel met dit „Bruikleenmuseum” is de belangstelling voor kunst te onderhouden en te stimuleeren door wisselende collecties bij voorkeur uit verschillende eeuwen en perioden, mede van verschillende landen en volken, zonder dat een kostbaar museum met een permanent schilderijenbezit, dat levend moet blijven door aankoopen en jaarlijks groote uitgaven eischt, wordt geschapen.



VERLUCHTE MANUSCRIPTEN

 Wegens de groote belangstelling wordt de tentoonstelling van verluchte manuscripten bij Santee Landweer verlengd tot 8 Augustus. Eveneens tot 8 Aug. expositie van de houtsneden van Valentin le Campion en van een honderdtal origineele litho’s van Daumier.



TENTOONSTELLING TEEKENINGEN VAN KÜPPER EN SPIER.

 Ter gelegenheid van de ingebruikneming van het complex Zomerhuisjes van de stichting „Het Buitenverblijf” te Zandvoort wordt een tentoonstelling gehouden van teekeningen van Albert Funke Küpper en Jo Spier.

 Deze tentoonstelling wordt Zaterdagmiddag a.s. te 5.30 uur geopend door burgemeester van Alphen.

 De expositie is, tot einde Augustus, dagelijks geopend van 14.30 tot 17.30 uur. De opbrengst is voor het Plaatselijk Crisis Comité.



W. O. J. NIEUWENKAMP.

Eere-tentoonstelling in het Stedelijk Museum.

 Het was een gelukkige gedachte om bij gelegenheid van W. O. J. Nieuwenkamp’s zestigsten verjaardag een eere-tentoonstelling van zijn werken in het Stedelijk Museum in te richten. Als iemand deze onderscheiding verdiende, dan zeker wel Nieuwenkamp, zonder twijfel een onzer oorspronkelijkste kunstenaars, stoer en bescheiden werker bovendien, die — is het doordat hij zooveel buitenslands vertoefde? — toch eigenlijk in de publieke waardeering niet die plaats inneemt waarop zijn verdienste hem recht geeft. Hier viel iets goed te maken en men merkt met voldoening op, dat in het comité verschillende buitenlanders met klinkende namen zitting namen — onder wie Campbell Dodgson, de vermaarde ex-conservator van het Prentenkabinet van het Britsche Museum te Londen, die zijn naam zeker niet geleend zou hebben zoo hij de kunst van Nieuwenkamp niet oprecht bewonderde —, want moet men om in Nederland erkend te worden niet eerst in het buitenland beroemd zijn?
 Kort geleden mocht ik in dit blad de schilderijen en teekeningen van Nieuwenkamp bespreken en men heeft mij de eer aangedaan mijn verslag in den catalogus over te nemen. Wie het dus wenscht kan wat ik toen schreef overlezen. Bij het wederzien van dit werk zag ik mijn opinie slechts bevestigd. Wat deze expositie méér biedt zijn, behalve enkele te Amsterdam nog niet getoonde schilderijen, de houtsneden en etsen (en een tweetal lithografieën). Uitstekend gerangschikt stellen zij in staat ’s kunstenaars ontwikkelingsgang te volgen (zij zijn naar chronologische orde genummerd). Zoo geeft dan deze tentoonstelling een overzicht en een beeld van het eerbiedwekkend oeuvre, dat hij in meer dan veertig welbestede jaren schiep.
 Nieuwenkamp, ik zeide het al eerder, is een geboren decorateur. Hij zou — wat laat men toch een gelegenheden ongebruikt voorbijgaan — de mooiste tooneeldecors kunnen ontwerpen. Om hiervan overtuigd te worden, bekijke men maar eens zijn schilderij „Kloof bij Altrani” bijv. Men moest zijn schilderstukken in weefwerk na laten maken, hem muren laten beschilderen.

 Het tot stand komen van kunst is iets geheimzinnigs. Er zijn hier verschillende teekeningen, die, oppervlakkig bezien, slechts ethnografische beteekenis hebben. Wat Nieuwenkamp zag heeft hij met lijntjes, die geen bepaald karakter bezitten, waar op zich zelf geen spanning in zit, eenvoudigjes, men zou zeggen nuchterweg opgeteekend. Zoo ziet men ook een teekening van een bloem van een djatiboom en een van een pisangbloem en vrucht, waar oogenschijnlijk weinig bijzonders aan is. Kijkt men echter nauwkeuriger, dan ontdekt men allerlei belangwekkendheden, van details, van verdeeling, van vinding, van lichtwerking waardoor deze werken zich hemelhoog boven gewone documenten verheffen. Zij illustreeren voortreffelijk de paradox van Jean Cocteau, dat de kunst geen copie van de natuur mag wezen en dat dus de ware kunstenaar de natuur slechts heeft te copiëeren om kunst te scheppen.

W. O. J. NIEUWENKAMP: Kloof bij Atrani.

 Het is interessant te zien — en het bewijst Nieuwenkamp’s echte oorspronkelijkheid — dat de, een Hollandsch boerderijtje onder boomen aan een water voorstellende ets (no. 107) „Aan het Meer”, van 1909, al precies denzelfden stijl vertoont als zijn recente schilderwerken met onderwerpen uit Italië of Indië. Hij was toen al die hij is, maar wist — zoekende nog — zich niet steeds van den invloed van anderen vrij te houden. Hoe decoratief hij van den aanvang af zag, toonen overigens in het bijzonder zijn houtsneden. Karakteristiek in dit opzicht is no. 57 „De Kwakelsbrug”, waarin het weergegeven schilderachtig geval, gezicht op een typisch Hollandsch stedeke, als het ware tot een uiterst rustig, tevens sierlijk lijnornament, dat het vlak vult en verdeelt, werd herleid.

 Gezwegen mag niet over verschillende meesterlijke etsen. Die getiteld: Tempelwaarts — Madura is niet alleen van afmeting monumentaal. In die andere van kolossale afmeting „Het Leven tegemoet”, rijst de toren van Ransdorp, massieve steenklomp, machtig op in het landschap met de vrouwtjes, die twee doopelingetjes dragen. De Kathedraal, Rouaan (no. 199, 4de staat 1911) — het hoofdportaal met twee zijportalen, recht van voren gezien, weergevend — drukt heel dat geheimzinnige van het ornamentgewemel van dergelijke bouwwerken uit. Wederom de lijnenwarreling maakt de etsen no. 63 „Een weg door het Woud” en no. 97 „In het Oerwoud”, die, als meermalen bij Nieuwenkamp, geheel volgeteekend zijn, zoo boeiend. Intusschen weet hij ook van het wit uitstekend partij te trekken, gelijk bladen als no. 57 „Brug te Cordova” en 83 „Buiten de Wallen” toonen. Grootsch gezien zijn no. 111 „Rouaan” en no. 152 „Stille nacht, Kandy” (een stoepa in een tempel op Ceylon voorstellend). Nieuwenkamp’s laatste etsen (van 1921), zoo 185, „Badende meisjes” en 191 en 1927, bezitten bijzondere gratie en verfijning. Met enkele lijnen is hierin het wezenlijke uitgedrukt.

 Mogen zeer velen dezer dagen een rondgang door de zalen van zijn tentoonstelling, waar heel wat te genieten valt, maken!

v. D.