Pagina:Arbeiders.djvu/123

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
121

en het was toch zijn plicht niet er acht op te geven, dat de lieden, die wilden trouwen, gezond waren.

En eindelijk—zoo Mo wilde gaan trouwen, wat had hij daarmede te maken? Kon hij,—de minister—het hem misschien verbieden? Hoe kon hij zoo dom zijn zich er boos over te maken?

De minister legde nu de vingertoppen weer tegen elkaar, en vroeg op den toon, dien hij gewoonlijk tegen Mo aan sloeg: "Hebt ge met je nicht over eene zoodanige verbintenis gesproken?"

"Rechtstreeks heb ik de zaak nog niet aangeroerd; ik wilde mij van de toestemming van uwe Excellentie verzekeren alvorens er met haar over te praten."

"Wat? mijne toestemming! het is eene zaak, die jou alleen aangaat, en waarin ik niets heb te zeggen."

"Ik zou mij toch nooit zulk eenen stap hebben willen veroorloven, zonder eerst...."

"Goed.... goed!" viel de minister hem boos in de rede, "zoo gij gelooft, dat het meisje je nemen wil, zoo...."

"Duizendmaal dank, Excellentie!" riep Mo uit en hij wilde de hand des ministers grijpen, "ik twijfel er niet aan, dat nu ik de toestemming van uwe Exc...."

"Geen woord wil ik meer over die zaak hooren Mo, hebt gij mij begrepen?"

De minister zag er zoo verschrikkelijk boos uit, dat Mo het maar het best vond hem alleen te laten; met een dankbaren glimlach om den mond verliet hij het vertrek.

De minister kon zich niet dadelijk aan den arbeid zetten—dit tooneel had hem zeer ontstemd; nog lang liep hij hoofdschuddend in zijn kamer heen en weer, en slaakte vele malen eenen diepen zucht.

Des avonds zeide hij tot zijne vrouw: "Beste Adelaïde, het spijt mij zeer voor je, maar Mo is maar niet van zijn besluit af te brengen om het meisje bij zich te houden."