Pagina:Arbeiders.djvu/180

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
178

alvorens te vertrekken, eens naar Christine te kijken en dan koesterde hij de zoete, stille hoop, dat het hem in de hoofdstad toch wel gelukken zou, vat te krijgen op den persoon, die over alle Lensmands, opzichters en ingenieurs van de openbare wegen geplaatst was. Het zou toch vermakelijk zijn te ondervinden, dat men in het goede Noorwegen eenen weg in zulk eenen toestand kon laten.



XIX.

Christine was nog niet lang in het hospitaal opgenomen geweest, of alle bewijzen waren voorhanden, dat de dood spoedig volgen zou. De ziekte, die in zoo korten tijd haar sterk lichaam had gesloopt, greep eindelijk de hersens aan, en na een' dag in bewusteloozen toestand te hebben verkeerd, ontsliep zij op eenen Zondagavond.

Johan was tot het laatste oogenblik bij haar gebleven; toen alles was afgeloopen, liep hij doelloos zonder op iets of iemand acht te geven de eene straat na de andere door; den kraag van de jas had hij volgens gewoonte hoog opgetrokken.

"Goeden avond... dokter Bennecken," zeide de kamerheer Delphin, die juist zijne huisdeur opende, ga met mij mee naar mijne kamers, wij kunnen onder een glas wijn en eene goede sigaar den tijd wat trachten te dooden."

"Een saaie kerel, die dokter Bennecken," mompelde Delphin bij zich zelf, toen de andere zonder een stom woord te zeggen, verder ging.

Delphin stak zijne lamp aan; verwisselde zijnen rok—hij kwam van eene soirée,—tegen zijn chambre-cloak, stak eene sigaar aan, dronk een glas wijn, en begon toen, al wandelende door zijne twee fraai gemeubileerde kamers,