Pagina:Arbeiders.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
18

Nauwe wegen vol mest en vuilnishoopen bevonden zich tusschen de huizen, overal lagen hier en daar gebroken mestgaffels, roestige ploegijzers, halve wielen en wrakken van vaartuigen van alleriei soort, die in den loop des tijds door de zee aangespoeld waren.

Voor elke woning bevond zich meestal echter een plekje, dat netjes in orde werd gehouden, waar de bewoners gaarne vertoefden, wanneer het 's avonds mooi weer was, gezeten op den steenen drempel van de buitendeur of op de bank tegen den muur.

Hoewel het zomerdag was, lag er nu toch iets sombers over alles. Donkere regenwolken hingen laag neer en de zee zag grauw. De met donkerroode teer bestreken huizen hadden niets aantrekkelijks voor het oog. Dit was niet altijd het geval: wanneer de zon helder scheen, konden zij er met hunne heldere, van witte gordijnen voorziene vensters, waarvoor meestal eenige bloempotten stonden, recht vriendelijk uitzien; zelfs het witgeverfde huis van den Lensmand zag er vandaag ook niet op zijn voordeeligst uit.

De dichte drommen van boeren, die hier vandaag verzameld waren, pasten volkomen bij het geheel; allen droegen dikke wambuizen van donkerblauwe stof, en dit costuum scheen ook iets gedrukts aan het landschap te geven. Levendig ging het volstrekt niet toe, het gesprek scheen nergens te willen vlotten; men groette elkander even in het voorbijgaan, maar men zag elkaar nauwelijks aan; soms gebeurde het, dat eenige boeren hunne groote, klamme handen tot eenen groet uitstaken, maar geen hartelijke handdruk werd er gewisseld, wat trouwens ook niet bij de boeren gebruikelijk is: stijf als stokken strekken ze de vingers uit. Luid gepraat of geschreeuw werd niet gehoord, veel minder nog een hartelijk gelach, ook was hier die eigenaardige lucht te bemerken, welke aan duffel eigen is, wanneer het in iets wordt geverfd, dat men