Pagina:Arbeiders.djvu/203

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

201

die zich bevindt tusschen de beenen van den passer,... gij ziet, dat die niet veel grooter is dan de dikte van een stuk karton."

De opperloods staarde beurtelings den minister en den passer aan.

"Zie nu, opperloods Sechus, zoo klein is het stukje van den weg, waarover gij u beklaagt, in verhouding tot het overige deel van onze wegen, en zijt gij nu niet overtuigd, dat het misschien ja, wat zal ik zeggen—een weinig te veel is verlangd, dat hij, die dit zoo samengestelde net van dijken en wegen in zijn hoofd moet hebben, dat hij, herhaal ik, zijne bijzondere zorg.... zijne bijzondere zorg zeg ik, over zulk een onbeduidend stuk van het geheel zou moeten uitstrekken"—en de minister hield den opperloods den geopenden passer voor den neus. Deze stond met den mond vol tanden. Heel duidelijk was hem de zaak niet geworden, maar hij voelde, instinktmatig, dat men hem om den tuin leidde en hetzelfde gevoel dat hem eenige oogenblikken te voren bezielde, alsof er iets in hem kookte,—overviel hem. Gelukkig werd de deur geopend, en trad Anders Mo binnen, gevolgd door Mortensen, den secretaris en eenige anderen, die in het zijvertrek bleven staan om te hooren hoe die merkwaardige zaak zou afloopen.

Mo had, niettegenstaande alle tegenstribbelingen van Mortensen, den geheelen chaos doorwoeld, en achter in het loket vond hij een verkreukeld pakket in een geel omslag, dat hij heel bedaard voor den dag haalde. Allen waren het eens, dat Anders die documenten met het een of ander boosaardig plan daar had verstopt.

Mortensen mompelde: "Nu is hij rijp."

De minister zette zijn gouden lorgnet op, verbrak het omslag, en een klein stofwolkje vloog in de hoogte.

"Hier staat het volgnummer.... uw eigen schrift," zeide