Naar inhoud springen

Pagina:Arbeiders.djvu/220

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

218

half open. Het leven, dat de bedienden in de zaal maakten, drong weer tot hem door. Hij stond voor een oogenblik roerloos, nam toen zijnen hoed en verliet het huis. Op de trap werd hij ingehaald door den jongen Hiorth en door Bennecken, die juist van den zolder kwamen. Met levensgevaar hadden zij eene vlag uit het dakvenster gestoken.



XXII.

Het kostte heel wat tijd, eer Njaedel en Sechus het hospitaal, waar Christine zich bevond, vonden en hadden zij niet bij toeval den politie-agent Knudsen naar den weg gevraagd, dan had het kunnen gebeuren, dat zij onverrichter zake aan boord hadden moeten gaan, of wel tot laat in den avond de stad in alle richtingen hadden moeten doorkruisen. Het was reeds bijna drie uur en iedereen stroomde naar de Karel-Johanstraat om den optocht te zien; zoodat niemand tijd had te blijven staan om inlichtingen te geven; de politie-agent Knudsen evenwel, die gelukkig zijnen proeftijd had doorstaan; wees hun, toen hij hoorde, wie zij zochten, den weg en zoo kwamen zij aan het hospitaal.

In de poort ontmoetten zij eene der verpleegsters, die naar de stad wilde gaan. De opperloods nam zijne pelsmuts af en zeide: "Wij komen hier zekere madam Christine Mo bezoeken."

"Zij is van nacht gestorven," antwoordde zij gejaagd: zij had haast.

"Gaat die gang in de tweede deur links, zij zijn juist met haar bezig." Schielijk liep zij verder en deed de poort achter zich dicht.

"Nu, nu, Njaedel, dat is misschien maar het best voor