Pagina:Arbeiders.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
27

totdat eene geweldige hoestbui van een der klerken, het was die van den drost, aller aandacht trok. De man was het stikken nabij, toen zijn buurman hem zulk een geduchten stomp in den rug gaf, dat het brokje vleesch, hetwelk hem in de keel zat, losraakte; maar helaas op de tafel terecht kwam.

De ambtman hield zijn servet voor den mond, en de drost bracht verontschuldigingen voor zijnen klerk uit, de advocaat Kahrs bekeek echter het stuk nauwkeurig, en beweerde, dat het wel een half pond zwaar was.

Deze gebeurtenis veroorzaakte, dat de tongen meer en meer los raakten, en men de tegenwoordigheid van den ambtman wat begon te vergeten. De jonge advocaten begonnen luid met elkaar over tafel te spreken, anders iets ongehoords wanneer de ambtman aanwezig was. Deze was zelf een weinig uit zijn humeur geraakt; wanneer de een of ander begon te hoesten, zag hij verschrikt op, schoof zijnen bril heen en weer, en gaf door allerlei bewegingen zijne ontevredenheid te kennen; hij verzocht dan ook een paar maal aan den klerk, wien het ongeluk overkomen was, vooral zijn vleesch toch aan kleine stukjes te snijden en niet te gulzig te eten.

"Blijft ons nog veel werk te doen?" vroeg de ambtman eindelijk aan den officier van justitie, wijl het hem ergerde, dat niemand zich meer aan zijne tegenwoordigheid scheen te storen.

"Ja, eigenlijk weet ik het niet," antwoordde deze, en hij zette zijn glas neer, staan er nog vele zaken ter behandeling op de lijst, Bennecken?"

"O, ja.... heel wat, en eene heel interessante zaak is er onder." Hij boog zich voorover en fluisterde den rechter iets in.

"Welke zaak," vroeg de ambtman.

"Eene concubinaire zaak, ambtman, niets minder," antwoordde de rechter en hij kneep even zijne kleine grijze