Pagina:Architectura vol 005 no 004.djvu/4

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
24
23 Januari 1897.
ARCHITECTURA.


land ware opgestoken tegen deze heiligschennende daad.
 Aan het hoofd der beweging staat behalve de beide genoemde vereenigingen de beroemde John Ruskin. Een nationaal protest is op touw gezet en onder de onderteekenaars daarvan ontmoet men de namen van Alma Tadema, John. Lubbock, Walter Crane, Richmond, Burne Jones, Holman Hunt en andere bekende kunstkenners.
 De strijd loopt over de vraag of het noodig is, dat de geheele gevel tot den grond toe wordt afgebroken om de stabiliteit er van voor het vervolg te verzekeren. De oppositie wil door eene deugdelijke herstelling der grondslagen het kwaad keeren en daarbij den bovenbouw onaangeroerd laten. Deken en Kapittel, afgaande op het advies hunner deskundige raadslieden, keuren deze wijze van handelen af, ook wegens het gevaar voor de werklieden en achten de geheele afbraak noodzakelijk.
 Hun houding daarbij is stuitend, daar niet alleen het aanbod dier genootschappen, om alsnog een grondig onderzoek door verschillende deskundigen, van de hand werd gewezen, doch ook de gelden voor de noodige herstellingen, die op onbekrompen wijze dadelijk waren bijeengebracht, werden geweigerd.
 Het eerste bericht dat tot uitstel was besloten, is gebleken van weinig waarde te zijn, daar volgens eene latere mededeeling op eene bijeenkomst van de restauratiecommissie in de vorige week besloten is, ondanks de bedenkingen van tal van deskundigen, tot het afbreken over te gaan. De sloopingsplannen van den heer Pearson zullen dus spoedig werkelijkheid worden.
 Of de heer Pearson in deze gewichtige aangelegenheid de autoriteit bij uitnemendheid mag genoemd worden, willen wij nog even nagaan aan de hand van hetgeen door dezen bouwmeester op dat gebied is verricht.


ONDERHOUDINGEN OVER
DE BOUWKUNST, DOOR
VIOLLET-LE-DUC.
vervolg van bladz. 15.

Het was den Romeinen van weinig belang, zich de ideale distinctie der Grieksche kunst, die zij niet begrepen, toe te eigenen en aan hun nageslacht over te brengen, maar zij wilden het machtigste volk der wereld schijnen en ontzag inboezemen door de keuze der moeilijk te bewerken materialen en door den overvloed van ornementatie. Door die gegevens der Romeinsche barbaren aan te nemen, hebben de Grieken de verwarring zoover gebracht, dat zij de kunst, wier gewillige dienaren zij geweest waren, onteerd hebben. Toen de Romeinsche kunst zoo laag, zoo alledaagsch, zoo weelderig onbeduidend was geworden dat zij niet meer veredeld kon worden, toen hebben de Grieken haar voor zich zelve teruggenomen; zij zijn daarom niet achteruitgegaan en hebben niet in de Vde eeuw reproductiën van het parthenon gemaakt. Wat de Romeinen gevonden hadden, hebben zij bewaard en die Romeinsche gegevens hebben zij weergegeven in een vorm veel beter toepasselijk aan de bouwkunst dan die, welke van augustus tot constantijn in het keizerrijk gebezigd werd. De Grieken die op alle punten de werkelijke voorloopers der vooruitgang zijn geweest, hebben vooruit weten te komen, hoewel werkende voor hunne machtige beschermers. Beheerscht zijnde, hebben zij hunne Ionische en Dorische traditiën verwaarloosd, en, gedwongen de Romeinsche architectuur te nemen zooals zij was, hebben zij haar veredeld en van eene bouwwijze hebben zij eene kunst weten te maken. In plaats eeuwig te weenen op de treden der parthenon, zooals de Joden op de muren des tempels van salomon, hebben zij uit de vervallen kunst van het Rome der VIde eeuw de Byzantijnsche kunst weten te putten. De Atheners hebben niet uitgevonden, maar zij wisten het bestaande te veredelen, samen te stellen en te zuiveren; alles wat zij overnamen wisten zij te verbeteren, dank zij hunnen tegelijkertijd logisch en verheven, geest. Onder pericles hebben zij niet anders gedaan op ’t gebied van kunst en van philosophie: aan al de min of meer geslaagde pogingen der Doriërs en Ioniërs op het punt van bouw- en beeldhouwkunst, hebben zij het parthenon weten te ontleenen; de scholen van pythagoras van Sjabloon:Parminedes, van jeno, van het Ionisch empirisch systeem hebben plato en aristoteles gevormd; en later heeft het verzwakte Grieksche volk nog genoeg energie gevonden om uit de onbeduidende kunst van het verouderde Rome de weelderige tak te doen spruiten, die men de Byzantijnsche architectuur noemt en de bron is geweest van alle vormen der werkelijke bouwkunst van af Constantijn.
 Als opvolgers der Grieken in het Westen en zooals zij, strevend naar vooruitgang, hebben ook wij van verspreide overblijfselen een geheel weten te vormen. Ook wij zijn, zooals de Grieken, niet blijven stilstaan, en na de „herstelling”[1] der kunst, hebben wij haar door ’t abusievelijk gebruik van hare eigene principen, tot haar ondergang gebracht. Na onze sophisten te hebben gehad, hebben wij weer de bescherming der Romeinen gezocht en daardoor waarschijnlijk het gehalte van hunne kunst nog verminderd. Misschien zullen wij eens, vermoeid die laatste bleeke weerschijn te aanschouwen, zelve eene nieuwe toepassing vinden van die kunst waarvan wij tot aan de laatste sporen versleten zullen hebben.
 Onder al de tegenstellingen, die de hedendaagsche maatschappij verdeelen, is die waarvan wij getuigen zijn op ’t gebied der architectuur geenszins de minste. Daar zien wij de verdedigers, of zoogenaamde verdedigers der oudheid, stellingen verkondigen in algeheele tegenstelling met de beginselen van de Grieken der oudheid. Als men aanneemt, dat de Grieken buitensporig waren op ’t punt van kunst en de Romeinen de werkelijke artisten, is het logisch de architectonische voortbrengsten der middeleeuwen te willen schrappen. Maar als de Grieken de werkelijke artisten waren, zijn de Romeinen ontegenzeggelijk de barbaren geweest, die trachtten zich te beschaven door met hunne beschermelingen in aanraking te komen; in dat geval moet de Grieksche geest overleven in het domein der kunsten. De veranderlijkheid is de kenmerkende hoedanigheid van den Griekschen geest; steeds vooruitstrevend zal hij eer in waarde afnemen dan onveranderlijk te blijven, wat hem niet belet zich later weer te verheffen en een nieuwen horizont te ontdekken. Toen ’t keizerrijk in verval zich aan de Grieken heeft overgeleverd, hebben deze laatsten de Romeinsche architectuur niet uitgeschrapt, maar zij hebben haar zoozeer verbeterd en veredeld dat die kunst voldoende vitaliteit heeft herkregen om het Westen en een gedeelte van het Oosten bestandeelen te verschaffen. Zelfs wanneer men zich streng op ’t gebied der kunst houdt, vindt men tusschen de Grieken en de Romeinen twee geheel tegengestelde beginselen. Wij willen hier niet bespreken of de Romeinen van een staatkundig of maatschappelijk standpunt beschouwd honger of lager stonden dan de Grieken, noch of de Romeinsche eenheid een weldaad voor de menschheid is geweest, maar ’t is zeker dat de Grieken (zooals ’t geval zou zijn geweest met ieder artistiek volk) slechts afkeer voor die eenheid gevoelden. Niettegenstaande de Romeinsche overheersching, hebben de Grieken zich steeds evenveel boven hun overwinnaars geacht, als een treurspel van sophocles boven eene politie-ordening verheven is. Ten allen tijde zijn de artistieke volken exclusief geweest. Tot het einde toe hebben de Grieken en de Egyptenaren, de artistieke volken bij uitnemendheid in de oudheid, slechts verachting en afkeer gekoesterd voor de vreemdelingen. De cosmopolitische Romeinen daarentegen kunnen geen artisten zijn. Gedurende de middel-eeuwen bloeide de kunst in Frankrijk

  1. „Renaissance,” Red.