Pagina:Architectura vol 005 no 013.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
27 Maart 1897.
75
ARCHITECTURA.

van het bezwaarde goed, met andere woorden de leveranciers en werkbazen hebben niets aan hun geheele preferentie.”
 Beide bladen komen tot de conclusie, dat waar de wet op de Hypotheken vroeger goed was, ze zeker niet meer past in onzen tijd, waar de dolle speculatiewoede in het bouwvak tot zooveel geknoei aanleiding geeft, waar allen die bij het bouwen belang hebben, de dupe worden van enkele grondspeculanten en geldschieters, en waar daardoor de waarde zoowel wat gehalte van het werk betreft als financieel wordt verlaagd.
 Het Bouwk. Weekbl. zegt o.a.: „De wet is daar om de eerlijke te beschermen. Nu is het volstrekt niet vreemd, dat wettelijke bepalingen — zooals uit het voorgaande blijkt — tot zeer ongewenschte toestanden aanleiding kunnen geven, maar dan vragen wij of het niet dringend gewenscht is dat de wetgever dergelijke bepalingen vernietige, en betere, in overeenstemming met de tijdsomstandigheden ervoor in de plaats stelle, opdat niet langer de economisch zwakken benadeeld worden door de speculatie van een sterkeren, die verscholen kan blijven en, als ’t ware gesteund door de wet, zich voor verliezen kan dekken.
 „Zoodra het privilegie preferent wordt gesteld boven de hypotheek, zal het aantal bouwspeculanten verminderen en de gulle hypotheekgever wel wat meer voorzichtig en terughoudend worden. Al is daardoor nog niet alles verkregen, de toestand zal er toch beter door worden, niet alleen zal de man die door zijn arbeid een eerlijk bestaan zoekt, beter dan thans in deze gevallen door de wet beschermd worden, maar ook de hier ter plaatse zooveel besproken en verafschuwde revolutiebouw, de speculatiebouw in zijn misselijksten vorm, grootelijks worden tegengegaan.
 „De onbekende schrijver die in het N. v. d. D. op het artikel van mr. beguin wijst, eindigt aldus:
 „Wij hebben vakvereenigingen, en wij hebben eene maatschappij tot bevordering der Bouwkunst en allerlei bouwkundige vereenigingen. Zouden de opmerkingen van mr. beguin haar niet een geschikt onderwerp ter praktische behandeling kunnen verschaffen?”
 „Ligt daarin opgesloten, dat de schrijver die vereenigingen voor de zaak wil spannen? Zij wenschen zeer zeker verandering en hebben dikwijls gevraagd: is er geen paal en perk te stellen aan de gewraakte toestanden, door bouwspeculanten in het leven geroepen?
 „Nu van rechtskundige zijde wordt verzekerd, dat veel gewonnen kan worden door een wijziging der wet, zijn zij dankbaar voor dat nieuws. Maar ... is ’t geen haast onbegonnen werk om op een wetswijziging aan te dringen?”
 De Aannemer voegt daaraan toe: Wij gelooven dat er toch menig offer zal vallen, aleer de Wetgever aan genoemde kwade praktijken een einde zal maken.
 Ook wij kunnen daaromtrent opmerken dat het nog wel eenigen tijd zal duren eer bij het maken van wetten wordt uitgegaan van het standpunt dat niet op de eerste plaats net kapitaal moet worden geprivilegiëerd, maar toch meenen wij dat in afwachting of ter bevordering daarvan alvast iets kan worden gedaan en dat de ontevredenheid met de besproken toestand genoeg overal is doorgedrongen om door samenwerking eene beweging in het leven te roepen, die met kracht op deze mistoestanden wijst en aandringt op wijziging der wet. Vooral daar het hier een beginsel geldt welks nadeelige invloed zich buiten deze in vele andere wettelijke bepalingen doet gevoelen.


INGEZONDEN. nederlandsche bouwkunst te brussel.

 Ter opwekking in de eerste plaats, tot deelneming in het vormen van eene afdeeling Nederlandsche Bouwkunst op de dit jaar te brussel te houden Tentoonstelling; en in de tweede plaats ter aanvulling van het verslag der laatst gehouden Genootschaps-vergadering, verzoek ik als lid van a. et a. de Redactie van Architectura beleefd eenige plaatsruimte, waarvoor ik bij voorbaat besten dank betuig.
 a. et a. heeft (zijne geschiedenis getuigt dit) elke voorkomende gelegenheid aangegrepen om van zijne kracht van initiatief en van goede werking voor alles wat der Bouwkunst bevorderlijk kan zijn, te doen blijken. De serie jaargangen van het Genootschaps-orgaan zijn daar om dat te bewijzen.
 Geene belangrijke tentoonstelling is gepasseerd, zonder dat A. et A., met of zonder medewerking van andere corporatiën, alles in het werk stelde om onze nationale Bouwkunst waardig daarbij vertegenwoordigd te zien. Zoo is dit geschied in 1886 voor berlijn, in 1889 voor parijs, in 1894 voor antwerpen, en zoo had dit ook kunnen geschieden v[o]or de dit jaar te brussel te houden Tentoonstelling, ware niet een besluit door de vergadering in die richting te nemen, onmogelijk gemaakt door eene voorbarige beslissing van het Bestuur, genomen zonder de leden daarin te kennen.
 Wel stond op de agenda voor de vergadering van woensdag 17 maart jl. aangekondigd de bespreking der uitnoodiging van het comité der Nederlandsche Afdeeling om eene architectuur-inzending bijeen te brengen, doch op zaterdag 13 maart reeds was namens het Bestuur een schrijven verzonden [1] met de mededeeling dat het Genootschap van medewerking in dezen afzag; hierdoor had dus de genoemde aankondiging op de agenda der vergadering hoegenaamd geen zin meer. Het Bestuur was hierbij in eene scheeve positie gekomen, waaruit het evenwel door de stemming van ll. woensdag is gered.
 Mijn voorstel om, overeenkomstig de zeer te waardeeren uitnoodiging van het Nederlandsche comité, in vereeniging met de Maatschappij van Bouwkunst, het initiatief te nemen tot het stichten eener Afdeeling Bouwkunst werd verworpen met 7 (waarbij 5 stemmen van het Bestuur) tegen 3 stemmen en 3 onthoudingen.
 Als eenig motief voor niet-medewerking is genoemd gebrek aan tijd voor de voorbereiding. Maar iedereen weet toch, dat bij exposities, welke meer dan een half jaar geopend blijven, niet te strikt op den openingsdag behoeft te worden gelet; in ieder geval is het m. i. beter veertien dagen te laat, dan in het geheel niet exposeeren. Buitendien kan in 4 à 5 weken genoeg worden gedaan om zulk eene Bouwkunst-afdeeling te vormen. De uitnoodigingen voor berlijn, bv. in 1880, werden verzonden op 22 maart, terwijl de inzendingen uiterlijk 15 april werden ingewacht; en een ieder die zich de collecte voor deze tentoonstelling herinnert, zal weten, dat quantiteit noch qualiteit door dien betrekkelijk korten termijn van voorbereiding zijn geschaad geworden.
 Blijkens eene oproeping in het Bouwkundig Weekblad zal nu het initiatief door de Maatschappij van Bouwkunst genomen worden, en ondanks het niet officieel daaraan deelnemen door a. et a., kunnen de leden van het genootschap ieder voor zich in dezen toch medewerken tot de stichting eener Nederlandsche afdeeling Bouwkunst, waartoe door het Comité zulk een bizonder gunstige ruimte belangloos is beschikbaar gesteld.
 Ik twijfel er ook niet aan of de Redactie van „Architectura” zal ter bereiking van dat doel bovengenoemde oproeping ook in het orgaan opnemen, opdat alsnog door

  1.  Zoowel ter verduidelijking van het verhandelde in de vergadering als van dezen brief dient:
     dat door een toevalligen samenloop van omstandigheden — zonder kennisname van de uitnoodiging van het Comité der Brusselsche Tentoonstelling, aan het Bestuur der Mij. tot bevordering der Bouwkunst moest geantwoord worden, of men twee afgevaardigden reeds maandag 15 maart des middags in eene gecombineerde vergadering zou zenden, dus twee dagen voor de gewone vergadering van het genootschap a. et a.
    j. c.