Pagina:Architectura vol 005 no 015.djvu/3

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
10 April 1897.
83
ARCHITECTURA.


die aan de Arnhemsche school tusschen bestuur, direkteur, leeraren en leerlingen schijnt te heerschen, waar iedereen iedereen kent, waar de één deel neemt in de wederwaardigheden van den ander en waar allen zich gaarne scharen onder de beproefde leiding van hun humanen hoofdman, die als de vader van het moderne ambachtsonderwijs in ons vaderland wordt geëerd.

c. w. nijhoff.


’N BE­SCHOU­WING[1] naar aan­lei­ding van de ten­toon­stel­ling van leer­lin­gen der am­bachts­school en der ge­meen­te­avond­school voor hand­werks­lie­den te arn­hem.
ge­hou­den op 27, 28
en 29 maart j.l.
.

Dit epistel bedoelt niet ’n banaal verslag te geven van wat er te zien was, stuk voor stuk of groep voor groep.
Zoo er werkelijk voor onze ambachten ’n toekomst is aangewezen d.w z. als weer in de kultuur ’n tijdperk zal aanbreken waarin arbeid zal worden verricht met begrip en liefde — dan, zeker, is ’n mooie taak onzen huidigen ambachtsscholen opgelegd.
’t Oprichten van ambachtsscholen was en is ’n erkenning van den droeven toestand waarin de ambachtsopleiding zich bevond en voor ’t meerendeel nog is. Wanneer nu, vooralsnog, de resultaten van het onderwijs, op de ambachten in het heerschende leven, niet van groote beteekenis kunnen zijn, moet dit toegeschreven worden aan het weinig beginsel-vaste van vele voorgangers en ook aan de overgroote moeielijkheid, aanstaande werklieden geschikt te maken voor onze gangbare pruts-praktijk en, tegelijkertijd, hen van betere beginselen te voorzien.
’t Is ’n fictie, te denken dat er ooit tijdperken geweest zijn waarin het overgroote deel van hen die ’n ambacht beoefenden zich artiest mochten noemen. Neen, altijd en zelfs juist in de, wat wij nu noemen, mooie tijdperken, geloof ik, dat er slechts enkelen geweest zijn die terugvonden „het beginsel.”
Maar die enkelen waren zoo reusachtig krachtig dat ze in staat waren heel den luien menschenstoet het noodige leven in te blazen.
Meer dan aan de liefde van allen, die ik niet geheel wensch te negeeren, danken de grootsche monumenten hun ontstaan aan den ijzeren wil en het zekere weten van enkelen. ’t Klinkt misschien voor velen wat vreemd maar ik moet altijd even glimlachen als ik hoor praten van die kracht uit dat gemeenschappelijk gelooven in christus, in de middeleeuwen. Nonsens. — De massa begreep van christus net zoo min iets als de huidige menigte dat doet. Maar in die dagen was de kerk in staat de menschen in haar te doen gelooven en misschien wel ten rechte.
Ik bedoel nu alleen maar aan te toonen dat ’t ’n belachelijk denkbeeld is, m. i. alle werklieden te willen maken tot samenstellers, of beter scheppers van eenheden, klein of groot.
Maar geen utopie is ’t, alle werklieden te voeren tot het juiste begrip en hen te doen krijgen de liefde tot het werk, niet om het werken zelf maar om het voortgebracht wordende. En die liefde, die met het begrip behoort saam te gaan, is voor den werkman alléen bereikbaar in betere levensomstandigheden, lichamelijk als geestelijk, dan onze samenleving den werkman vermag te geven.
En nu aannemende dat de groei geleidelijk moet gaan en dat we nog heel en heel veel zullen moeten arbeiden alvorens iets beslist ten goede is tot stand gekomen ten opzichte van de ambachten die we in het leven om ons zien — kan ik constateeren dat de tentoonstelling der Arnhemsche Ambachtsschool als geheel, ’n verblijdend verschijnsel voor mij is geweest en past ’t, den kranigen directeur, die het mooiste deel van zijn leven aan deze school geeft, ’n oprecht gemeend woord van hulde te brengen.
Er is duidelijk, in het totaalonderwijs, merkbaar ’n streven naar juist gebruik en begrip van materiaal en al is dit nu, op het oogenblik, voor het grootste deel alleen te zien in het geteekende — ’t kan niet uitblijven, dat het practische onderwijs, in de naaste toekomst, den beslissenden invloed van het goede beginsel zal ondervinden. Vooral zal men ’t oog dienen te houden op het gewichtige feit, dat het practische werk, voor den Ambachtsman-in-spe, is en blijft de hoofdzaak, en teekenen slechts is een hulpmiddel om tot het doel, het ding zelf, te geraken, en speciaal bedoelt ’n juisten kijk te geven op uittevoeren teekeningen.

arnhem, 29 maart. h. w. moll.


FRA ANGELICO. naar burckhardt.[2]

Wanneer men zijne richting en zijn ouderdom in aanmerking neemt, had de zalige (beato) fra angelico da fiesole (1387–1455, zijn leekennaam was guido) voor Masaccio moeten besproken worden; maar de werkkracht van dezen kunstenaar doet zich in werkelijkheid later voor dan die van masaccio, die ook op de herleving der schilderkunst van beide kunstenaars een meer snellen en bepaalden invloed uitoefende.
Bij het schoonheidselement, door orcagna in de schilderschool gebracht, voegt deze in zijn aard eenige meester, de uitdrukking van bovenaardsche reinheid en innigheid. Een zeer groote, ideale opvatting der Middeleeuwen ontkiemt, krachtig en heerlijk in zijn werken en wordt door den frisschen adem van den nieuwen tijd verlevendigd; hoe het rijk des hemels, der Engelen, Heiligen en Zaligen in het vrome gemoed der toenmalige menschheid zich afspiegelde, hebben wij door hem gezien, zoodat zijne schilderingen reeds zeer zeker de waarde hebben van godsdienstgeschiedkundige oorkonden. Wie niet door fiesole’s kunst ingenomen wordt, die zou ook voor de antieke kunst geen gevoel hebben; men kan de vrome schuchterheid van den monnik toegeven en toch in de hemelsche schoonheid van de onderdeelen en in de steeds frissche en verblijdende overtuiging, die hem ter zijde stond, eene verschijning der hoogste kunst erkennen, die in het geheele Rijk der kunstgeschiedenis haar gelijke niet meer heeft. In de dramatische onderwerpen is fiesole altijd een der kernachtigste navolgers van giotto, wiens techniek dan ook in hem zijn laatsten navolger vindt.
Van der jeugd af een groot talent, zocht hij zijn leven lang naar eene gelijkmatige bezieling van alles wat hij schiep; door het naturalistisch streven van zijn ouden landsman masolius opgewekt, is hij een van de eerste, die in de koppen niet zoozeer het algemeene karakter teruggeeft en ze op de teederste wijze persoonlijk verlevendigt; maar bij zijn teederen gemoedsaard stond aan zijn inborst de uitdrukking van het booze niet ten dienste.
Aan deze opvatting en aan zijn eenvoudige techniek is het wel toe te schrijven dat de kunstenaar ons direkt in zijne vroegste scheppingen in zijn volkomen eigenaardigheid

  1. Hoewel het artikel van den heer nijhoff meeningen bevat, die men overal elders kan aantreffen en nu in wijden kring als „principen” gelden en het stukje van den heer moll bij veel goede bedoeling enkele minder doordachte en moeielijk houdbare stellingen bevat, heeft de redactie gemeend beide stukken te moeten plaatsen.
  2. der cicerone. Anleitung zum Genuss der Kunstwerke Italiens von jacob burckhardt. 5te Auflage besorgt von wilhelm bode. leipzig.
    Dit handboek geeft in chronologische volgorde een overzicht der kunstwerken welke thans op Italiaanschen bodem gevonden worden, verdeeld in twee hoofdgroepen a) klassieke oudheid, b) de kunstperioden die daaraan gevolgd zijn. Aan ’t eind van den tweeden band komt een register voor waarin de besproken kunstenaars en hunne werken volgens de geographische plaatsnamen kunnen worden opgezocht. Hierdoor heeft dit handboek zijne praktische waarde voor hen die de kunstschatten van Italië bestudeeren, maar de omvangrijke geschiedkundige werken hunner bibliotheek niet mede sleepen.