Naar inhoud springen

Pagina:Architectura vol 005 no 019.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
98
8 Mei 1897.
ARCHITECTURA.



De boekband” vakblad voor Nederlandsche en Belgische boekbinderij is den tweeden jaargang ingegaan met een wijziging van formaat en inhoud. Een mooi hoofd van joh b. smits, vignetten en letters sieren den tekst — juister gezegd de twee laatstgenoemden pogen dit te doen, want noch de vignetten noch de hoofdletters voldoen aan redelijke eischen. — Zeer goed is echter de houtsnede naar een band van cobden sanderson door w. c. brouwer.
Het blijft altijd een vraag of het wel aanbeveling verdient de typen voor de titels in – karakter – zooveel van den tekst te doen afwijken als hier geschied is. We weten echter hoe moeilijk het is goede typen te bekomen en daar de Redactie van dit blad in goede handen is, lijdt het geen twijfel of op den langen weg zal het resultaat aan het gewenschte doel beantwoorden.

„BEAUTY AND ART” by aldom heaton.
vervolg.

Het eerste hoofdstuk handelt over – smaak – (Taste).
De schrijver wijst op de moeilijkheid, die zich dagelijks herhaalt, om eene goede smaakvolle keus te doen uit de voorwerpen die ons omringen. „Als er van smaak gesproken wordt bekennen negen van de tien personen, dat zij er niets van weten (hetgeen hoogstwaarschijnlijk volkomen de waarheid is) en schuiven deze netelige questie liever op den hals van de een of andere autoriteit. Dezelfde personen komen echter steeds met de bemerking „ik weet wat ik mooi vind” en zijn bovendien direct bereid hunne onwetenheid, die zij erkenden, op de meest beklagenswaardige manier in de praktijk over te brengen. Dezelfde personen die gaarne erkennen dat voor het begrijpen van goede muziek bijv. eene zekere cultuur noodig is, meenen dat een ongeoefend oog en brein in staat zou zijn in eens de schoonheid van Gods werk te begrijpen.
Een andere misvatting is te meenen dat er geen abstracte sohoonheidsstandaard zou bestaan en de „smaak” (lees caprice en verbeelding) van ieder afzonderlijk een veiliger gids is. Vandaar de machtspreuk „Het is een questie van smaak,” wanneer „smaak” beteekent natuurlijke aanleg gepaard met door studie verkregen vaardigheid om schoonheid in vorm en kleur op te merken kon er natuurlijk nimmer van „slechten smaak” sprake zijn.
Tot de onderwerpen die voortdurend en ieder oogenblik aan het onbeholpen oordeel van het publiek zijn overgelaten, behooren: kleeding, geschenken, juweelen, handwerken, stoffeering, glaswerk, klein meubilair enz., schilderijen, boeken, tuinbouw, kerkdecoratie en ten slotte architectuur. Waar nu het publiek onmachtig is uit dit alles een goede keus te doen, volgt daaruit een verergering van het kwaad, doordat de leveranciers zich gaan toeleggen het gevraagde leelijks te leveren.
Dit gebrek aan oordeel in architectuur is een „nationale ramp.” Menschen die hunne onwetendheid bekennen, doch geen begrip hebben van de gevolgen dezer onwetendheid, beslissen in het meeest moeilijke werk, nl. de bouwkunst. Vroeger had Europa een levende decoratieve school, doch nu leert men ons zelfs niet een oppervlakkig begrip van kunst. Het overwicht dat de Franschen op den publieken smaak uitoefenen hebben zij grootendeela verkregen door een buitensporige zorg voor de kleeding der vrouwen gepaard met eene voortdurende speculatie op het sensueele gedeelte der menschelijke natuur met voorbijgaan van het intellectueele. Hoe wenschelijk het ook was, dat de bedorven Gothiek verdween, de Renaissance doodde den zin voor fijne teekening en legde het geheele gewicht op schoone uitvoering. In plaats van schoone dingen om hunne schoonheid lief te hebben, kreeg men meer smaak voor kostelijke dingen om hunne kostbaarheid en waar vroeger de nadruk gelegd werd op de versiering van het huis en de omgeving, begon men later meer werk te maken van den bewoner en hieruit werd de mode geboren. Grieken en Romeinen in hun bloeitijd overdreven de liefde voor het menschelijk lichaam en verlieten daardoor hunne deugden, in plaats van grooter werden zij zwakker, weelde vernietigde de kunst, kostbaarheid en sensualiteit traden er voor in de plaats. Deze geschiedenis werd in de 18e en 19e eeuw herhaald, voornamelijk door de Franschen en daarom is het voorzichtig om alles wat ons door hen als schoon en smaakvol wordt ingevoerd met de grootste voorzichtigheid te betrachten en het is boven alles beter de lessen der natuur te bestudeeren dan ons schoonheidsgevoel te laten leiden door een verdwaasd en sensueel volk.

wordt vervolgd.
VROUWELIJKE LEERLINGEN AAN
DE ECOLE DES BEAUX ARTS.

De Heer roujon, directeur des „Beaux Arts” heeft een rapport ingediend aan den minister in hoofdzaak van den volgenden inhoud:

„Op den dienst voor 1897 zijn 13000 franken uitgetrokken voor de uitgave geëischt door de toelating van vrouwelijke leerlingen. Zij die tusschen 15 en 30 j. oud zijn en die aan ’t secretariaat een certificaat van een bekend kunstenaar kunnen overleggen, verklarende dat zij met kans van slagen de proeven voor toelating zouden kunnen afleggen, verkrijgen verlof om in de galerijen en de bibliotheek te werken. Zij kunnen de voordrachten bijwonen en voorloopig den cursus van teekenen en modelleeren volgen, die nu wordt geopend.
„Eerst wanneer zij talrijk genoeg zijn om alle plaatsen in de amphitheaters te vullen, zullen zij worden toegelaten tot het admissie-examen en de verschillende prijskampen met de daaraan verbonden belooningen.
„Men wil vooral het peil van het onderwijs niet laten dalen — evenmin eene loopbaan al te toegankelijk maken, die niet alleen voorspoedig kan worden door taai werken en een vasten vooruitstrevenden wil.
„De staat wil alleen een maatregel van rechtvaardigheid nemen, maar mag niet de verantwoordelijkheid dragen van valsche roepingen.”

Een besluit in dezen zin is door den minister genomen den 3 april.
Wat het kunstonderwijs aangaat staan de jonge-dames in ons Vaderland dus zeker niet in ongunstige verhouding, daar vele middelbare scholen op een groot aantal vrouwelijke leerlingen zijn ingericht, en andere zelfs uitsluitend voor „vrouwelijke jeugd” zijn gesticht.

th.


TEN­TOON­STEL­LING VAN KUNST­NIJ­VER­HEID. in het ge­bouw der maat­schap­pij tot be­vor­de­ring der bouw­kunst ge­opend tot 17 mei a.s.

Het zou een onredelijke wensch zijn te verlangen dat deze tentoonstelling een geheel overzicht zou geven van de Kunstnijverheid in nederland, zelfs al beperkte men zijne eischen tot het allernieuwste en het allerbeste, omdat zulk eene tentoonstelling lange voorbereiding zou vergen en eene grootere ruimte dan de hier beschikbare noodig maken.
Waar we nu echter de grootste verantwoordelijkheid om de bescheidenheid der aanspraak zien vervallen, wil dit nog niet zeggen, dat de hier geplaatste inzendingen niet zouden mogen getoetst worden aan een redelijken middelmatigen standaard. We zullen trachten dit voor de verschillende groepen te verduidelijken.

1. De amersfoortsche tapijtfabriek zond een aantal tapijten naar ontwerpen van colenbrander. In eenige der kleinste stukken is het bereikbare gegeven – verhouding,