Naar inhoud springen

Pagina:Architectura vol 005 no 026.djvu/2

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
122
26 Juni 1896.
ARCHITECTURA.


eenvoudige geometrische bazis bijv. of de tak in hoofdlijnen begrepen is binnen een rechthoekig gelijkbeenigen driehoek met loodrecht staande hypotenusa en of de verschillende kleinere takjes met den hoofdtak een harmonisch (geometrisch) samenstelsel vormen. Is dit niet het geval dan zal hij den tak snoeien — overbodige zijtakken verwijderen zoolang tot het gewenschte effect verkregen is. Ook zal hij zorgvuldig rekening houden met de vaas of den houder waarin de tak of de bloem zal komen te staan en zorgen dat geen disharmonische lijnen tusschen deze twee elementen, die tot elkander gebracht moeten worden, ontstaan. Verder zal hij ook letten welke planten of bloemen hij bij elkander plaatst en de twee groote natuurwetten van contrast en harmonie (overeenkomst en verschil) zoodanig in zijn werk toepassen dat een tegelijk verrassend en aangenaam geheel wordt verkregen. Tenslotte zal hij de roos met haar voetstuk in gepaste omgeving plaatsen en niet zoo maar ergens zetten waar hij ze het eerste kwijt is. Nog minder zal hij deze dingen uitsluitend op zijn gevoel laten aankomen, doch eerstens rekening houden met de tot hem gekomen zorgvuldig bewaarde traditie, steeds onomstootelijk gegrond op natuurlijke regelen, vervolgens met zijn verstand dat hem voor elk bijzonder geval de vrijheid schenkt om gepaste overeenkomst te scheppen tusschen zijn werk en de omgeving waarin het komt, en eindelijk zal hij zijn aangeboren niet meer instinctief gevoel gebruiken om alles tot een schoon geheel te maken.
We zien hieruit dat wij Westerlingen juist twee der voorname voorwaarden hebben verwaarloosd en alles uitsluitend laten aankomen op eenig ingeboren gevoel van smaak, waarvan onze winkel-etalages, bloemtentoonstellingen enz. het bewijs zijn.

m. l.


HAARLEM. stichtinge der stad haerlem van lem omtrent het jaar cccc[1]

So leerd de een den and’ren dag
En siet men wat men niet en sag.

De kasteleyn ofte Burg-grave van leyden hadde bij sijnen Wijve veel kinderen, ende onder allen een zoon, genoemd lem ofte willem, ende was een sterk, kloek ende wijs man, so dat de Wilthen om sijne vromicheyds wille hem kozen tot eenen koning. Ende van desen Burg-grave lem zijn voordgekomen ende gesproten de Burg-graven van leyden, de welke nu zijn de Heren van waszenaer, die hen daer af vertijtelen ende schrijven, ende hebben noch de tolle ende gruijt-geld aldaer, ende de possessie van den Burg, ende plegen hier voor-tijden groote Heren van renten en goederen te wesen ende hadden groote heerschappije, ende dominatie inder stede van leyden, als Schout, Schepenen ende Burgemeesteren te setten, daer sij in ’t overmits partijc af beroofd, ende priveerd sijn. Deze lem hadde een huis-vrou, ende was een reusinne, daer hij eenen soon bij won, geheten dibbalt, ende werd namaels Koning van vriesland. Deze koning dibbalt hadde ook een reusinne tot eene wijve, daer hij eenen sone bij hadde, ende was genoemd lem, ende was een sterk vroom Ridder, ende dese Here lem dede bouwen ende maken een forteresse ende sterkte, ende dede dat na hem selven heten here lems stede, ende dit is nu de stede van haerlem ende is in langheijd van tijde een groote magtige stede geworden van begrijpe ende bouwinge, ende is de hoofd-stede van Kenemerland, dewelke altijd kloeke vroome mannen van wapenen geweest zijn als men na horen sal (Holl. Kron. Divis. II Kap. XXVI).

andere stichtingslegende.

Volgens ampzing echter „doorgronden en verhalen” anderen heel anders het begin en den oorsprong van haarlem, namelijk door toedoen van het geslacht haerlem omtrent het jaar 506.

bakenes.

Het schijnt, dat den Hout vroeger een Bosch was aan bachus gewijd, beplant met wijngaarden en olmen, vandaar dat de „inwoonders” eertijds genaamd werden Bachiades, waarvan weder de naam bakenes afkomstig geacht wordt.

stadsbeschrijving.

Ten tijde van ampzing schijnt de waardeering van het oude nog niet in hooge mate ontwikkeld te zijn; de groote markt beschrijvende heet het:
Hier meest de Huysen sijn, beknopt en schoon bekend
De gevels welgemaekt, en net, en hoog verheven
En zierelijk besneen, ook is nau iets gebleven
dat langer niet en deugd, gij siet geen ouden bras
En vind een Prinzenhof, daer voortijds rietdak was.

van de groote kerk, sint baven genoemd.

haerlem heeft eene kerke, naer het oordeel der Fabrijken [2] een seer vermaerd ende heerlijk werk, staande op seer vaste pylaeren, ’t verhemeld verwelfd ende doorvlochten van ingelegde stoffe, tegens over een ruym ende vierkant markveld. Wanneer dese kerke is begonnen te stichten en hebbe ik nergens konnen vinden: alleen verhaeld petrus montanus in sijne Bijvoegzelen tot guiccardin datse in ’t jaer 1472 is voltrocken enz.
Dit is voords uit het werk selver seker ende bekend, dat het bij twee verscheyde Meesters is opgemaekt; bet Oost-eynd te weten het koor, ende de noorderhelft tot het stenen-verwelfzel ouder den toren van den eenen, ende het West-eynde van den anderen, seer konstig ende zierlijk gemetseld, met namen het Oost-eynde, het werk seer meesterlijk uit malkanderen waszen, tot groote verwonderinge van alle konstenaers ende verstandige Fabrijken.
De stenen verwelfzels der panden aen beijde sijden in ’t Suyden en Noorden zijn gemaekt anno mcccclxxxiii.
Het houte ingevoegde welfzel van de beuk der kerke in het Oost-eynde is begonnen anno 1530 — voltrocken tot het stenen-welfzel onder den toren in ’t midden van de kerke is gemetzeld anno 1535. Het houte welfzel van de mid-kerke voordaen in het Westen is met een ander fatzoen van werk voltoyd an mdxxxviii. Ende dit alles volgens het letter ende zijfer-getal op deze gemelde stucken zelfs in de kerke geteykend.
1 sept. 1480 is het kruijz werk van de kerk besteed te maken de voet om 3 guld. (Oude Memorien.)
In dit jaer van d ii werd begonnen die stenen toren te maken op Sinte Baven kerk binnen haerlem. Ende in den jare van d xv werd die selve toorn weder afgebroken want die kerke den last niet dragen en mogte, mitsdien welke veel verloren kosten gedaen worden. (Holl. Kron. Divis xxxii kap xxiv.)
petrus montanus schrijft hiervan aldus in zijn bovengemelde Bijvoegzelen:
In het jaer 1502 op de Groote Kerke eenen stenen toren midden op de kerke begonnen sijnde, ende door de swaerte den steen van des schilders outaer geborsten, die nog ligt op het graf van den Leijdecker die den krack hoorde, door dies eenes mans lengde hoge wesende, is weder afgebroken, ende konstelijk in het jaer 1515 van nieus eenen houten toren geheel met lood bekleed zierlijk daer op gesteld werd. 18 sept. 1519 is het kruijz op den Toren gemaekt, wegende 1627 pond, opgericht den 25 sept. 1520. (Oude memorien).

blokhuis.

Toen de kerk nog geen toren had werden de klokken

  1. Zie: Beschrijvinge ende Lof der Stad haarlem in holland door samuel ampzing van haarlem. d cxxviii.
  2. Tot recht verstand van het woord Fabrijk dienen dat lieven de rey ergens genoemd wordt: Wackerste Fabrijk in sijn fatzoen ende Wezen.