Pagina:Arnhemsche Courant vol 124 no 15586 KUNST.pdf/1

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3817
(Ingez. mededeeling).
 

KUNST



Gemeente-Museum.

HEDENDAAGSCHE ITALIAANSCHE SCHILDERKUNST.

Van eenige Italiaansche schilders wordt in het Gemeente-museum een 30-tal schilderijen geëxposeerd, die misschien niet geheel representatief zijn voor de moderne kunst in Italië, maar ons toch belangrijke specimens ervan doen kennen.
Als een der belangrijkste doeken vermelden wij no. 5 „Kinderen” van Felice Casorati, een 50-jarig meester, die o.m. als decorschilder vermaardheid verkreeg.
Dit schilderij, zoo eenvoudig „Kinderen” getiteld, is van een breede voordracht, in de twee kinderfiguren van diepe menschelijkheid, in het landschap vol ruimte en verte. Het is of het meisje onzeker uitziet aan het einde van den langen, rossigen weg, laan van zilverpopulieren, het is of het jongetje aan haar arm haar aankijkt met de stille vraag: Waarheen nu? Er is iets van verlatenheid in dit tweetal, van kinderlijke en toch ook van diep-menschelijke aandoening. Een heel mooi schilderij.
Van Oppo zijn er twee portretten. In de ronde zaal hangt dat eener Toscaansche vrouw met een streng profiel, eenvoudig van voordracht en met harmonische kleurschakeeringen, in het Zuidelijk getinte bruin en het harde van het buitenleven toch van een voorname rust en bijna van statie.
Het portret van zijn dochtertje in de schilderijenzaal verraadt dezelfde voornaamheid, voornaam als een uit eikenhout gemodelleerd beeld. Het is niet alleen het kind, het is reeds de kleine dame.
In de ronde zaal hangt ook een groot schilderij van Gino Severine, den Italiaanschen schilder, waarover een 20 jaren geleden zooveel te doen is geweest. Hier zien wij diverse uitingen van zijn richtingen. In het groote schilderij „de familie van den schilder” staat de schilder met beide beenen in de werkelijkheid. Tegen een achtergrond als van een grijs kabbelend water zijn een man en twee vrouwen in eenvoudige pose afgebeeld, zeer knap als portretstuk, de gebloemde jurk misschien een beetje te onrustig, waardoor ook de steenroode mouwen van de andere figuur wat al te sterk contrasteeren. Evenwel vergoedt de expressie der gezichten alles. En daarom gaat het in dit groote doek. Zij hebben het bewogene in de rust, diepte van leven tegen het grijze fond.
Zijn stilleven met visch vertoont zijn meesterschap in tonalistische compositie. Twee andere stillevens uit den futuristischen en cubistischen tijd zijn belangrijk als subjectieve impressies, waarvan de zin voor velen onduidelijk is geweest en, in het licht van dezen tijd gezien, ook wel zal blijven.
De moderne techniek, het vliegwezen, vindt in het land van den duce natuurlijk vertolkers van breede allure.
Zoo geeft b.v. no. 1, het leven der vliegers, van A. G. Ambrosi de moderne figuren in hun overall’s geheel weer in de sfeer van daverende motoren en suisende propellers. Er is de stemming en de romantiek van het vliegveld, het sportief-mannelijke van de luchtmenschen, de imponeerende davering der motoren en het deinende rhythme van de lichte vleugels.
Grooter, doch veel onbelangrijker is het groote vliegtuig no. 27, waarin wel iets vertolkt is van de motor-vlieg, doch ten slotte komt het meer een decoratieve reclame voor een luchtvaartmaatschappij nabij. Van Tato is er ook een groot schilderij: Het dynamische in het orchest. Wel zijn daarin suggestief de muzikale, met temperament tot spanning opgevoerde krachten gebeeld doch bij aandachtige en langdurige beschouwing zijn daar toch in dit groote doek zwakke elementen, die maken dat het niet blijft boeien. We kunnen dat niet nader omschrijven. Het is of te veel overweging en te weinig inspiratie bij de compositie is geweest.
Een bijzonder expressief schilderij is no. 31 „De open deur” van Mario Tozzi. Waarschijnlijk ook door de tegenstelling met het koele, eenigszins nuchtere interieur, is de figuur op het hooge balcon tot een waarlijk imponeerende gestalte geworden, waaromheen het hooge, het ijle en koel-omwaaide zichtbare uitdrukking heeft gekregen.
Opmerkelijk zijn ook hier eenige realistische figuren, waarvan de meesten in fijn-afgestemde kleur zijn gegeven.
Wij noemen no. 32 van Vagnetti, „de dienstmaagd van het klooster”, met het bleeke gelaat, de moede oogen, met het zielige van een jonge vrouw, die in een klooster dient en droomt over bloemen. De witte blouse schijnt het symbool van ingetogenheid, de roode rok het symbool van de hunkering naar het rijke leven. Zoo is deze dienstmaagd geworden tot een kleinen roman.
„De dame met papagaai” van Pietro Marussig behoort ook tot de realistische werken. In de beschouwende figuur domineert het sensueele.
Fijner en gedistingeerder is het portret van een lezend meisje van Salietti, wel een beetje poseerend, maar toch ook met die rust en aandacht, die men als dieper geestelijk aanvoelt.
Dit treft ook in een portret van een letterkundige door Achille Funi, wat schetsmatiger wellicht, maar sterk van gespannen aandacht.
Van Carlo Carra hangt er „paarden aan zee” met dat wonderlijk suggestieve van verstrakte vormen in het landschap en daarin tot een eenheid opgelost.
Wanneer wij nog wijzen op een kleurig doek „de Dolomieten” van Dottori, met prachtige nuances als uit een kleurenspectrum, op een mystieke interpretatie van een landschap door Benedetta Marinetti, „de jager” van Montanari, dan hebben wij wel de voornaamste inzendingen vermeld.
Wij kunnen kennismaking met deze expositie, — voor Arnhem een buitenkans, waarvoor wij den heer v. Erven Dorens dankbaar mogen zijn, — warm aanbevelen. Een beschrijvende catalogus vertelt nog vele bijzonderheden van deze Italiaansche schilders.

J. W.

Middagconcert A.O.V.

SOLIST: JO JUDA.

Toen Jaap Spaanderman gisteren op het podium verscheen, stond zijn orkest als één man op om hem te begroeten. Een kleine hulde van zijn trouwe schare voor het succes dat haar voorganger te Bonn als gastdirigent heeft behaald.
Hij dirigeerde dezen middag als hoofdwerk Dvoraks vierde Symfonie, een der werken die te Bonn onder zijn leiding werden uitgevoerd. Ook hier, evenals te Bonn met zeer veel succes. Evenals kort geleden de vijfde Symfonie van Tschaikofsky dirigeerde Spaanderman Dvoraks vierde van buiten.
Een nieuwe kijk werd ons niet op het onderhoudende werk gegeven. Ook nu weer maakte het indruk door zijn vloeiende melodiek en kleurrijke instrumentatie. Men kent de roman-

 

JO JUDA

 

tische sfeer, het volkseigene, het voor zijn land karakteristieke dat in Dvoraks werk zoo zeer op den voorgrond treedt en hem tot een van de nationale componisten van zijn romantisch vaderland maakt. In zijn vierde Symfonie komt het eveneens krachtig tot uiting; moest men raden wie het werk geschreven had, het zou niet moeilijk vallen den Tsjech te herkennen. Maar als bijzonder meesterwerk kan men het moeilijk beschouwen en het bevat toch teveel conventioneels en gemakkelijk in het gehoor liggends, om het een lang leven te voorspellen. Voor het oogenblik is het nog onderhoudend genoeg en men luistert er nog met genoegen naar. Vooral als het zoo goed wordt uitgevoerd als gisteren door ons orkest en zijn nauwgezetten en warmbloedigen voorganger.
Ook Brahms’ „Akademische Festouverture”, waarmee het concert werd begonnen, genoot een mooie, echt muzikale en warmbloedige vertolking, die zeer door het dankbare auditorium werd gewaardeerd.
Jo Juda, de nieuwe concertmeester van de A. O. V., speelde ditmaal het Concert van Mendelssohn.
Wij leven in een tijd van statistiek en er zou een belangrijke statistiek gevormd kunnen worden van de schier ontelbare keeren, dat dit concert, dat niet door een violist maar door een pianist werd geschreven en door tallooze violisten, grooten en kleinen, als het vioolconcert wordt aangezien, in het openbaar werd gespeeld. Hoevele nazaten van Paganini heeft het reeds succes geschonken en hoevelen zal het nog succes schenken! Over het algemeen behoort de violist tot de conservatieven, vooral tegenover werken die, zooals dit, van succes verzekerd zijn. Ook dit kan een reden zijn waarom Mendelssohns Vioolconcert niet van het concertpodium zal verdwijnen. Althans niet in die landen die het kunstwerk buiten politieke beginselen weten te houden.
Jo Juda behaalde een zeer warm succes met zijn voordracht van het overbekende werk. En terecht. De A. O. V. kan zich gelukkig prijzen met een solist als hij. Hij speelde Mendelssohn met temperament, muzikaal, beheerscht en technisch uitstekend. Een violist met een aangeboren viooltalent, een mooien toon en een voortreffelijke opleiding. Stond hem een Stradivarius of een Guarnerius ter beschikking, dan zou zijn spel natuurlijk meer nog tot zijn recht komen. Hij bespeelt een betrekkelijk nog nieuwe viool van Max Möller te Amsterdam, een in zijn soort uitstekend instrument. Maar het spreekt vanzelf dat geen enkel nieuw instrument het tegen een oud kan opnemen en al is het nog zoo goed, een Stradivarius of Guarnerius behooren nu eenmaal tot die meesters, die allen overtreffen die voor of na hen zich op den vioolbouw hebben toegelegd.
Bijzonder mooi speelde Jo Juda het Andante. Zoo gauw laat de violist zich hierin tot zoetelijkheid verleiden. Juda vermeed alle zoetelijkheid zonder in gevoelloosheid te vervallen. Zijn warme voordracht en bovenal zijn muzikale fraseering maakten dit gedeelte tot een waar genot voor den toehoorder. In het laatste gedeelte ging door het snelle tempo het een en ander van het passagespel verloren. Niet overal kwam de solist boven het orkest uit. Spaanderman had den orkestklank misschien nog wat kunnen afdempen. Daarbij blijft het voor de blaasinstrumenten vrijwel onmogelijk met den solist in een zoo snel tempo samen te gaan. Maar tenslotte deed het geen schade aan den totaalindruk. Zeer mooi klonk het zangthema in het eerste deel, dat Juda al dadelijk uitstekend beheerscht inzette. Bijzonder goed klonk de cadens, waarin hij geen rekening met het orkest behoefde te houden en zich geheel vrij kon uitleven als violist. Een prestatie dus, die zeer te waardeeren valt en die, zooals reeds werd vermeld, ook bij het auditorium algemeene erkenning vond.

L. C.

Kunstzaal Fa. D. Katz te Dieren.

WEDEROM AANWINSTEN.

In de kunstzaal te Dieren zijn weer eenige aanwinsten te bezichtigen.
Twee Jan Steen’s met zeer uiteenloopende onderwerpen, verrijken de collectie. Eén stelt voor een rijk gekleed heer, die na een bachanaal tegen de knie van een vrouw in slaap gevallen is, beroofd werd door een andere vrouw, die door het venster den handlanger den gestolen geldbuidel reikt. Het schilderij heeft een rijke verve in bruin en grijs, de personen hebben dat bedronkene en geraffineerde dat Steen zoo ironisch wist te observeeren en te vertolken met die bijkomstigheden — hier b.v. het horloge, dat de vrouw aan het oor van den slapende houdt om te constateeren of hij wel heelemaal „weg” is — die bij nadere beschouwing altijd weer verrassende bijzonderheden vormen.
De andere Steen is wel zeer in contrast met de vorige. Hier is een familie biddend gezeten voor den maaltijd. Aardig is het biddende kind, dat met aandacht de handen vouwt, een mooi fragment is ook het kindje in den wieg. De moeder heeft in haar kleed een prachtig rood, dat een domineerend accent vormt. Even denken wij aan Nic. Maes, maar dan is daar toch de Steensche geest: een hond, die, terwijl de familie met gesloten oogen zit, den schotel leeghaalt.
Een Rubens, des schilders dochter, heeft dat opene en blanke, dat deze Vlaamsche meester in zijn kinderportretten wist te leggen.
Een landschap van Wouwerman, een bruine bergwand met dreigende lucht, een donker paard bijna als een silhouet op den voorgrond, daarnevens, in de holte van den berg, het onafscheidelijke witte paard. Het is weer zoo’n 17e eeuwsch landschap, dat, heel eenvoudig, toch iets voornaams en romantisch heeft. Vooral de lucht is iets rijks en dieps in het landschap. Zooals b.v. ook in een ijsgezicht van Van der Neer, een lichtende kolk achter wolken.
Een kleine Van Goyen hangt er, een gezicht op Rhenen, in den goud-bruinen toon, die zoo opmerkelijk afwijkt van dien atmosferischen, in fijn grijs afgestemd, waarin b.v. dat kleine schilderij van Arnhem geschilderd is en waarna wellicht dat groote schilderij, dat wij reeds eerder bespraken, ontstond.
Tot de nieuwe aanwinsten behoort ook een lezende oude vrouw door Nic. Maes, zoo heel aandachtig gezien met de wonderlijk stille handen op het boek, en een klein mansportret door Rembrandt van 1843, een paneeltje uit een New-Yorksche collectie, door dr. Bredius in zijn bekende boek op pag. 225 beschreven.
Tenslotte vermelden wij het voor belangstellenden in de geschiedenis van Arnhem misschien belangrijke schilderij, voorstellende de dubbele Velperpoort, met achter de muren eenige kerktorens en op den voorgrond, waar nu het Velperplein is, een weide met schapen en ruiters die door een beek waden. Waar nu Musis staat, stond eens een schaapherder zijn kousen te breien, bij Vroom en Dreesmann liepen koeien te grazen en bij de Rotterdamsche bank zoekt een boertje uit de contreien van de Steenstraat zijn penningske om de poorten te mogen passeeren.
Historisch een aardig schilderij, bovendien goed geschilderd.

J. W.


TENTOONSTELLING „ARTI ET AMICITIAE”.

Gouden medaille van de Koningin aan Jaap Dooyewaard.

Ter gelegenheid van de opening der voorjaars-tentoonstelling van de maatschappij „Ariti et Amicitiae”, welke Zaterdagmiddag te Amsterdam is geschied, heeft de voorzitter der maatschappij, prof. Huib Luns meegedeeld, dat het bestuur met algemeene stemmen de gouden medaille van H. M. de Koningin heeft toegekend aan den schilder Jaap Dooyewaard, voor zijn portret: Hon. Hoffman Philip, ambassadeur U. S. A. in Chili.
Prof. Luns deelde voorts mede, dat de commissie voor de kunstzalen en het bestuur de eerste premie heeft toegekend aan den schilder G. Westermann, die met zijn schilderij „Onweer” op deze tentoonstelling opmerkelijk gelukkig voor den dag is gekomen, en de tweede premie aan den schilder S. Garf, van wiens inzending: „Stilleven met Kreeften” hetzelfde kan worden getuigd.



VERBETERING VAN DEN AMSTERDAMSCHEN STADSSCHOUWBURG.

B. en W. van Amsterdam hebben den gemeenteraad verzocht, een crediet van ƒ 56.000 beschikbaar te stellen voor de verbetering van de zitplaatsen in den Stadsschouwburg, in het bijzonder de lagere rangen.
Reden voor deze verbetering is, dat het publiek, in de bioscopen aan meer comfort gewend, over de zitplaatsen op de goedkoope rangen klachten heeft geuit.

EEN KIJKJE OP DE TENTOONSTELLING IN HET SCHOOLGEBOUW MAURITSSTR.

FREDERIK VAN EEDEN-GENOOTSCHAP.

De oprichting vanDe Eendracht”.

In het Carlton-hotel te Amsterdam vond l.l. Zondag de zesde bijeenkomst plaats van het Frederik van Eeden-genootschap, onder voorzitterschap van jhr. dr. Nico van Suchtelen. De bestuursleden dr. A. W. van Renterghem, jhr. dr. N van Suchtelen en dr. H. W. van Tricht werden als zoodanig herkozen. Er ontspon zich een geanimeerde discussie over de plaats, waar het monument ter nagedachtenis van Van Eeden zal moeten verrijzen.
Des middags sprak prof. mr. I. B. Cohen over „Frederik van Eeden en de oprichting van gemeenschappelijk grondbezit”.
Vervolgens behandelde de heer F. W. H. Emons „de oprichting van „De Eendracht”.” De maatschappij „De Eendracht” is in 1904 met een philantropische strekking, immers als middel om de slachtoffers der staking van 1903 aan een nieuw bestaan te helpen, door dr. Frederik van Eeden, Reens, Hummeling en spreker opgericht.
Die sociale beteekenis van „De Eendracht” nu lag hierin, dat gebleken was dat er groote behoefte onder het volk bestond om doelmatiger te sparen voor huishoudelijke zaken.
Van een aansluiting bij „Gemeenschappelijk grondbezit”, hetgeen aanvankelijk in de bedoeling lag, is niets gekomen. De débâcle, die in 1907 gekomen is, is in hoofdzaak het gevolg geweest van de exploitatie van eigen winkels zonder vakkundige leiding.
In het jaar 1907 was Van Eeden op handelsterrein volkomen verslagen, of liever ten offer gevallen van zijn eigen tekortkomingen op dat gebied. Hij kan zich niet beklagen, dat hij onvoldoende gewaarschuwd geworden zou zijn. Integendeel, maar hij wilde, gelijk als ieder, de school des levens voleinden.
De reorganisatie door spreker ter hand genomen, kwam hierop neer, dat alle eigen winkels geliquideerd werden en daarvoor in de plaats contracten gesloten met speciale zaken. Toen bleek, dat de spaarzegelkas niet geheel verloren was, verbond spreker er een voorschotbank aan, een afdeeling, die hij reeds terstond bij de stichting van „De Eendracht” aanbevolen had, doch waarvan men niets weten wilde. Zelfs in 1907 gaf hij Van Eeden andermaal dien weg aan, doch hij weigerde en wenschte terug te keeren naar zijn studeerkamer, om zich uitsluitend aan litterair werk te wijden.
Tot 1924 is de zaak met groot succes door spreker geëxploiteerd en toen in drie N.V.’s ondergebracht, welke ook heden nog bestaan. Slechts sedert 1933 werken zij onder moeilijke omstandigheden als gevolg van een grove dwaling, welke gelegen is in de geldschieterswet, waarbij men te onzaliger ure deze bedrijven heeft gemeend te moeten betrekken en waarmede, zooals dat heet, het kind met het badwater wordt weggespoeld.
Tenslotte gaf dr. A. Saalborn een voordracht uit „Waarvan leven wij?” en uit Van Eeden’s lyrisch werk.



NEDERLANDSCH KLASSIEK BALLET OPGERICHT.

De oprichting door de Nederlandsche Vereeniging voor klassiek ballet van een klassiek ballet in Nederland is een voldongen feit geworden.
Het ballet is als volgt samengesteld: mevr. Tamarova, étoiledanseres en artistiek leidster; Karnetsky, regisseur en Michel, costuums en décor. Voorts: Mea Eggink, soliste; Jooke Hendrikx, soliste; Lenie Sternheim, Truuk Doyer, Mies de Gast, Nel Lang, Ans van Doorn, Andree Catz, Bea Leoni, Willy Bauer, Jetty van Dijk, terwijl als dansers nog toegevoegd werden, Frits Bonk als solist, Theo van den Muyzenberg, Jan de Ruyter, Harry Portijn.
Het ballet bestaat geheel uit Nederlandsche krachten. Verder wordt het ballet nog uitgebreid met een tweede en derde quadrille.



BOEKBINDKUNST EN TYPOGRAFIE.

Te Amsterdam is in het Stedelijk Museum de Vank-tentoonstelling geopend. Deze tentoonstelling geeft een uitgebreid overzicht van wat in de laatste jaren in ons land op het gebied van de machinaal vervaardigde boekbanden en de typografie is tot stand gebracht.



SONATENAVOND TE BRUSSEL.

In het conservatorium te Brussel hebben de Nederlandsche violiste Annie Mesritz en de Zwitsersche pianiste Carola Pajonk een interessanten sonatenavond gegeven, welken talrijke leden van de Nederlandsche kolonie, onder wie de gezant en mevrouw Patijn, hebben bijgewoond.


FILMNIEUWS



DE DON BOSCO FILM.

Men schrijft ons:

De Habé-Film te Amsterdam heeft de in Italië door Alessandrini gemaakte verfilming van het leven van Don Bosco geïmporteerd, welke thans in ons land een tournée maakt.
Johannes Bosco is een van de merkwaardigste figuren uit de veel bewogen geschiedenis van Italië in de tweede helft der 19e eeuw.
Geboren uit een arbeiders-familie, onder den rook van Turijn, heeft hij zijn leven gewijd aan de opvoeding van de jeugd welke in de groote steden van Italië zedelijk tenonder dreigde te gaan. Als hij na een ingespannen zelf-studie, na zijn priesterwijding, in de praktijk van het leven komt, wijst een jongen, als bij toeval op zijn weg gekomen, hem de richting welke hij zal gaan.
Hij weet honderden jongens onder zijn hoede te krijgen; hen in vele door hem gestichte toevluchtsoorden zedelijk te verheffen, en hun door het leeren van een ambacht een degelijke toekomst te verzekeren. Zijn werk, onder zeer behoeftige omstandigheden begonnen, breidt