Pagina:Beets, Ter nagedachtenis van Mr. Jacob van Lennep (1869).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

TER NAGEDACHTENIS VAN Mr. JACOB VAN LENNEP.

waarop deze dichter de scheppingen zijner verbeelding plaatst, en hij weert er zich met eene mate van kennis, die slechts door eene gelijke mate van kennis geheel kan gewaardeerd en te waardeeren gegeven worden. Zijne dichtpen schrijft van 1612 tot 1654[1] de geschiedenis der ontwikkeling der Nederduitsche taal, van hare veelbelovende kindsheid af tot op hare volle kracht en schoonheid; zijn verskunst stelt den regel voor de volgende eeuwen, en bevat, bij zulke waardeering, al wat zij behoeven, die, „met dichterlijke begaafdheid toegerust, nogtans, de geheimenissen van maat en rijm niet genoeg hebben leeren doorgronden”;[2] zijn dichterlijk genie; aldus heeft naar waarheid iemand gezegd, aan wiens kritiek wij anders geen hoogere waarde dan die van fantasieën behoeven te hechten; zijn dichterlijk genie is een dier ongemeene verschijnselen, waarop men jaren lang met de meeste aandacht turen kan, zonder het ooit geheel te doorgronden, maar ook zonder het waarnemen moede te worden;[3] zijne dichterlijke schoonheden zijn schoonheden van den eersten rang; dat wil zeggen, niet van dezulke, die op verre afstanden schitteren en verblinden, en van naderbij beschouwd zich in niets of weinig oplossen, maar die nadere beschouwing vereischen, beloonen, op de aanwijzing van kenners steeds grooter worden, en, den algemeenen smaak versmadende, een beteren smaak vormen. Gelukkig voor den Vorst en Vader der nederlandsche dichteren, indien hij, na twee eeuwen, onder de kinderen dier vaderen, in wier midden hij gezongen en die hij bezongen heeft, den man mocht vinden, die in staat en gezind was, hen voor te lichten en op het rechte stand-

18

  1. In 1612 trad Vondel met zijn Pascha op; 1654 was het jaar, waarin Lucifer verscheen.
  2. Zie boven, bl 11.
  3. Litterarische Fantasiën, door Cd. Busken Huet, Amst. 1869, 1ste dl., blz. 88.