Naar inhoud springen

Pagina:Bijbel, 1888 Statenvertaling, Jongbloed Editie.pdf/1454

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

1451

Matthëus

15:33—16:13

hen niet nuchteren van Mij laten, opdat zij op den weg niet bezwijken.

33. En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Van waar zullen wij zovele broden in de woestijn bekomen, dat wij zulk een grote schare zouden verzadigen?

34. En Jezus zeide tot hen: Hoevele broden hebt gij? Zij zeiden: Zeven, en weinige visjes.

35. En Hij gebood den scharen neder te zitten op de aarde.

36. En Hij nam de zeven broden en de vissen, en als Hij gedankt had, brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de schare.

37. En zij aten allen en werden verzadigd, en zij namen op, het overschot der brokken, zeven volle manden.

38. En die daar gegeten hadden, waren vier duizend mannen, zonder de vrouwen en kinderen.

39. En de scharen van Zich gelaten hebbende, ging Hij in het schip, en kwam in de landpalen van Magdala.


Mattheus 16

1. En de Farizeen en Sadduceen tot Hem gekomen zijnde, en Hem verzoekende, begeerden van Hem, dat Hij hun een teken uit den hemel zou tonen.

2. Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het avond geworden is, zegt gij: Schoon weder; want de hemel is rood;

3. En des morgens: Heden onweder; want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden?

4. Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg.

5. En als Zijn discipelen op de andere zijde gekomen waren, hadden zij vergeten broden mede te nemen.

6. En Jezus zeide tot hen: Ziet toe, en wacht u van den zuurdesem der Farizeen en Sadduceen.

7. En zij overlegden bij zichzelven, zeggende: Het is omdat wij geen broden mede genomen hebben.

8. En Jezus, dat wetende, zeide tot hen: Wat overlegt gij bij uzelven, gij kleingelovigen! dat gij geen broden mede genomen hebt?

9. Verstaat gij nog niet? en gedenkt gij niet aan de vijf broden der vijf duizend mannen; en hoevele korven gij opnaamt?

10. Noch aan de zeven broden der vier duizend mannen, en hoevele manden gij opnaamt?

11. Hoe verstaat gij niet, dat Ik u van geen brood gesproken heb, als Ik zeide, dat gij u wachten zoudt van den zuurdesem der Farizeen en Sadduceen.

12. Toen verstonden zij, dat Hij niet gezegd had, dat zij zich wachten zouden van den zuurdesem des broods, maar van de leer der Farizeen en Sadduceen.

13. Als nu Jezus gekomen was in de delen van